Nota naar aanleiding verslag wijziging box 3

Nota naar aanleiding verslag wijziging box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel wijziging box 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. In de nota wordt een overzicht gegeven van de spaar- en beleggingsrendementen voor 2020 en 2021, het belastingtarief, het heffingvrije vermogen en de tariefschijven.

  2020

2021

ongewijzigd beleid

2021

wetsvoorstel

 spaarrendement  0,07%  0,03%  0,03%
 beleggingsrendement  5,28%  5,69%  5,69%
 belastingtarief  30%  30%  31%
 heffingvrij vermogen  € 30.846  € 31.340  € 50.000
 eerste schijf  € 72.797  € 73.962  € 50.000
 tweede schijf  € 1.005.572  € 1.021.661  € 950.000

 

 

 

 

 

 

 

 

In de nota staat een aardig voorbeeld van de ontwikkeling van de belastingheffing, uitgaande van een vermogen in box 3 van € 137.000. In 2020 is daarover € 810 belasting verschuldigd. Door de wijziging van het spaar- en beleggingsrendement in 2021 stijgt het inkomen in box 3 van € 2.699 in 2020 naar € 2.851 in 2021. Bij ongewijzigd beleid zou de verschuldigde belasting daardoor stijgen naar € 849. Op grond van het wetsvoorstel daalt het inkomen in box 3 in 2021 naar € 2.614 door de aanpassing van het heffingvrij vermogen en de schijfgrenzen. Rekening houdend met het nieuwe belastingtarief is de verschuldigde belasting in 2021 € 810, gelijk aan de verschuldigde belasting in 2020.

Het omslagpunt waarbij het gewijzigde beleid in 2021 ten opzichte van het oude beleid nadeliger wordt voor belastingplichtigen ligt bij een vermogen van € 220.000. Zowel bij voortzetting van het oude beleid als bij het gewijzigde beleid bedraagt de verschuldigde belasting  bij dat vermogen € 1.997.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2020-0000194911 | 15-10-2020
Extra maatregelen coronacrisis

Extra maatregelen coronacrisis

Het kabinet heeft een uitbreiding van het pakket aan maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis aangekondigd. Het gaat om de volgende maatregelen.

Subsidieregeling voorraad- en aanpassingskosten horeca
Ter compensatie van de kosten die de horeca heeft door de gedwongen sluiting wordt een eenmalige subsidie verstrekt. Deze subsidie bedraagt 2,75% van de omzetderving voor eet- en drinkgelegenheden. Bij de uitvoering van deze regeling wordt aansluiting gezocht bij de TVL-regeling. Naar verwachting is het vanaf medio november mogelijk om de TVL, inclusief de nieuwe subsidie voor de horeca, aan te vragen.

Tijdelijke verbreding van de TVL
Het kabinet heeft besloten om de TVL in het vierde kwartaal van 2020 open te stellen voor alle sectoren. Dat betekent dat de SBI-code-afbakening ter vaststelling van de doelgroep voor deze periode komt te vervallen. De bestaande voorwaarden voor een uitkering uit de TVL blijven gelden. De SBI-codes worden wel gebruikt voor de vaststelling van de hoogte van de vaste lasten. Krediet- en financiële instellingen zijn uitgezonderd van de TVL.

Evenementenbranchemodule
Vanwege de seizoensafhankelijkheid van de evenementenbranche heeft het kabinet besloten eenmalig een module in de TVL op te nemen voor deze branche. Een onderneming komt voor de module in aanmerking wanneer:

  • De onderneming wel voor TVL 1.0 in aanmerking is gekomen, maar niet voor TVL in het vierde kwartaal omdat de referentieomzet te laag is.
  • De SBI-code van de onderneming evenement-gerelateerd is.
  • De onderneming aantoonbaar minimaal één festival of evenement heeft georganiseerd of voor minimaal 70% van de omzet afhankelijk is van levering aan festivals of evenementen.

De hoogte van de uitkering is gebaseerd op de hoogte van de TVL 1.0 subsidie van de onderneming.

Premiemaatregel voor overwerk
Sinds de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans per 1 januari 2020 betalen werkgevers een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten ook de hoge WW-premie betalen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Deze regeling is voor het jaar 2020 opgeschort. Omdat ook in 2021 in bepaalde sectoren veel overwerk nodig zal zijn als gevolg van corona, hoeft ook in 2021 bij meer dan 30% overwerk de hoge WW-premie niet te worden betaald. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkt deze aanpassing op korte termijn uit.

Verlenging Garantieregelingen
De corona garantie-instrumenten en de financieringsregelingen COL worden verlengd tot en met 30 juni 2021. De regeling BMKB-C wordt verlengd tot eind 2021.

Cultuur
Het kabinet heeft voor de cultuursector € 482 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de eerste helft van 2021. Dit bedrag komt bovenop de generieke steunmaatregelen waarvan de sector gebruik kan maken. Het steunpakket moet nog worden uitgewerkt en kan naar verwachting op 16 november aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het kabinet stelt € 40 miljoen beschikbaar voor de niet-gesubsidieerde cultuursector.

Sportverenigingen
Eerder dit jaar zijn sportverenigingen, die hun accommodatie huren, gecompenseerd voor hun vaste lasten via de regeling Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties (TVS). De verenigingen, die de accommodatie in eigendom hebben, zijn toen gecompenseerd via de regeling Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO). Dit sport-specifieke pakket wordt aangepast en opnieuw opengesteld voor de periode van 1 oktober t/m 31 december. Daarnaast kan de sportsector, als aan de geldende voorwaarden voldaan wordt, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | CE-AEP / 20270015 | 26-10-2020
Tijdelijke Coronawet aangenomen

Tijdelijke Coronawet aangenomen

De Eerste Kamer heeft de tijdelijke Coronawet aangenomen. Deze wet vervangt de bestaande noodverordeningen en moet de coronamaatregelen een structurele juridische grondslag geven. De wet geldt in eerste aanleg voor drie maanden.

De Eerste Kamer heeft een tweetal moties met betrekking tot de tijdelijke Coronawet aangenomen. De eerste motie verzoekt de regering om voor iedere maatregel en/of ministeriële regeling op basis van de Coronawet vooraf concrete, toetsbare indicatoren vast te leggen. De tweede motie betreft een verzoek aan de regering om mogelijk te maken dat de Eerste en Tweede Kamer zeggenschap krijgen over verlenging van de wet.

De wet treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Dat tijdstip kan voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend worden vastgesteld.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 26-10-2020
Verlenging afspraken grensarbeiders

Verlenging afspraken grensarbeiders

De afspraken die Duitsland en Nederland hebben gemaakt over de behandeling van grensarbeiders ten tijde van de coronacrisis zijn verlengd tot en met 31 december 2020. De afspraken betreffen de fiscale kwalificatie van thuiswerkdagen die het gevolg zijn van de coronacrisis en een tijdelijke vrijstelling in Nederland van enkele Duitse socialezekerheidsuitkeringen. De vrijstelling geldt voor het Kurzarbeitergeld, het Insolvenzgeld en het Arbeitslosengeld.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | Staatscourant 2020 nr. 56447 | 26-10-2020
Uitzendregeling eigen woning

Uitzendregeling eigen woning

Vermogensbestanddelen van een particulier vallen in beginsel in box 3 van de inkomstenbelasting. Er geldt een uitzondering voor de eigen woning. Deze valt in box 1. De inkomsten uit de eigen woning bestaan uit een percentage van de WOZ-waarde van de woning, verminderd met aftrekbare kosten zoals de betaalde rente van de financiering van de woning. De wet IB 2001 stelt als voorwaarde voor de kwalificatie als eigen woning dat de woning aan de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden als hoofdverblijf ter beschikking staat. Een woning behoudt de kwalificatie eigen woning tijdens een periode van leegstand als de woning in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande drie jaren een eigen woning was en de woning bestemd is voor verkoop. Op verzoek van een belastingplichtige kan een woning, die ten minste een jaar de eigen woning is geweest, maar die tijdelijk niet als hoofdverblijf dient, als eigen woning worden aangemerkt. Voor deze zogenaamde uitzendregeling gelden als voorwaarden dat de woning in die periode niet aan derden ter beschikking is gesteld en dat de belastingplichtige geen andere eigen woning heeft. De voorwaarde, dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, houdt in dat de woning niet wordt verhuurd en dat niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Dit geldt voor elke vorm van terbeschikkingstelling aan derden en dus voor gedeelten van de woning, ongeacht de hoogte van de vergoeding. Wel is in de jurisprudentie toegestaan dat een kraakwacht in de woning verblijft, mits deze geen vergoeding betaalt voor het gebruik van de woning. Er geldt geen uitzondering voor (vrijgestelde) kamerverhuur. Op grond van een goedkeurend besluit kan de uitzendregeling worden toegepast als kinderen in de woning blijven wonen. De goedkeuring geldt zolang het gaat om kinderen jonger dan 27 jaar die direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de belastingplichtige behoorden. De kinderen mogen voor het gebruik van de woning geen huur betalen.

Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan, is geen sprake van een eigen woning. Dat betekent dat de woning en de daarop betrekking hebbende financieringsschuld van box 1 naar box 3 gaan. Het gevolg daarvan is dat de betaalde rente niet langer aftrekbaar is van het inkomen in box 1.

Volgens de Hoge Raad is de uitzendregeling niet van toepassing in de situatie waarin tijdens het verblijf van de ouders in het buitenland een dochter na het afronden van haar studie als uitwonend student tijdelijk terugkeerde naar de woning van haar ouders. De dochter behoorde niet meer tot het huishouden van haar ouders. Ongeacht eventuele financiële afhankelijkheid moet iemand, die als uitwonend student haar studie heeft afgerond, worden gezien als maatschappelijk zelfstandig. Wie maatschappelijk zelfstandig is, vormt geen onderdeel van het huishouden van de ouder(s). Het feit dat de terugkeer van de dochter slechts tijdelijk was, onderstreept dat zij niet weer deel is gaan uitmaken van het huishouden van de ouders.

Het verschil tussen het gebruik van de woning door een niet tot het huishouden behorend kind en een kraakwacht is gelegen in de specifieke beheertaak van de kraakwacht met betrekking tot de woning. Het gebruik van de woning door een kraakwacht wordt toegerekend aan de woningeigenaar.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201667, 19/05223 | 22-10-2020