Per 1 januari 2024 geldende bedragen in de SZW-regelgeving

Per 1 januari 2024 geldende bedragen in de SZW-regelgeving

De ministers van SZW en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben een eerste mededeling gepubliceerd met per 1 januari 2024 geldende bedragen in de SZW-regelgeving. Een tweede verzamelmededeling is aangekondigd en volgt binnenkort. Niet alle bedragen kunnen door middel van een mededeling worden geïndexeerd. Daarom volgt binnenkort een ministeriële regeling, waarin enkele bedragen en percentages worden vastgesteld.

Belangrijke bedragen in deze mededeling zijn de bruto nabestaandenuitkering van de Algemene nabestaandenwet. Deze bedraagt € 1.493,51 per maand. Het bruto ouderdomspensioen van de Algemene Ouderdomswet bedraagt € 1.536,03 voor een alleenstaande en € 1.042,10 voor gehuwden en samenwonenden.

Uitgangspunt voor bovengenoemde bedragen is een wettelijk minimumloon, dat met ingang van 1 januari 2024 is vastgesteld op € 2.069,40 bruto per maand.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatscourant 2023, Nr. 33542, nr. 2023-0000560733 | 04-12-2023
Premies inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2024

Premies inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2024

De minister van VWS heeft de premiepercentages voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet voor 2024 gepubliceerd. Het maximum bijdrageloon of -inkomen is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen en bedraagt € 71.628 voor 2024. De premie, die werkgevers voor hun werknemers verschuldigd zijn, bedraagt 6,57% van het bijdrageloon. Voor andere verzekerden dan werknemers bedraagt de premie 5,32% van het bijdrage-inkomen.

Bron: Ministerie VWS | besluit | 3704788-1055151-Z, Staatscourant 2023, Nr. 31461 | 13-11-2023
Stapsgewijze afschaffing loonkostenvoordeel oudere werknemer

Stapsgewijze afschaffing loonkostenvoordeel oudere werknemer

Het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer wordt vanwege de beperkte doeltreffendheid per 1 januari 2026 afgeschaft. Dat gebeurt stapsgewijs. De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld op welke wijze zij voornemens is deze afschaffing vorm te geven. De stapsgewijze afschaffing van het LKV oudere werknemer zal via een nota van wijziging worden toegevoegd aan het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein.

Het LKV oudere werknemer voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen op of na 1 januari 2024, wordt per 1 januari 2025 verlaagd van € 3,05 naar € 1,35 per uur. Per 1 januari 2026 vervalt dit LKV. Voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen vóór 1 januari 2024, wordt het LKV oudere werknemer niet verlaagd en niet afgeschaft. Voor deze groep oudere werknemers heeft de werkgever in 2025 en 2026 recht op een LKV van € 3,05 per uur.

Werknemers, die op of na 1 januari 2024 een doelgroepverklaring oudere werknemer aanvragen, zullen er door het UWV op worden gewezen dat zij in voorkomende gevallen in aanmerking komen voor een doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer. Het LKV arbeidsgehandicapte werknemer wordt niet verlaagd en niet afgeschaft. Werknemers en werkgevers kunnen dan de keuze maken tussen een doelgroepverklaring oudere werknemer en de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000547031 | 21-11-2023
AOW-leeftijd bedraagt 67 jaar en drie maanden in 2029

AOW-leeftijd bedraagt 67 jaar en drie maanden in 2029

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de AOW-leeftijd en de leeftijd, waarop de AOW-opbouw begint, voor het jaar 2029 vastgesteld. De AOW-leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn vanaf 2026 gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Deze leeftijden worden jaarlijks bepaald aan de hand van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd wordt vijf jaar van tevoren aangekondigd. Voor 2029 is de AOW-leeftijd vastgesteld op 67 jaar en drie maanden. De aanvangsleeftijd is vastgesteld op 17 jaar en drie maanden. Voor 2028 gelden dezelfde leeftijden.

De fiscale pensioenrichtleeftijd is op vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. De pensioenrichtleeftijd blijft in 2025 68 jaar. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen is de fiscale pensioenrichtleeftijd alleen nog van belang voor het overgangsrecht.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000553102 | 09-11-2023
Premiepercentages 2024

Premiepercentages 2024

De minister van SZW heeft de premiepercentages en enkele bedragen voor diverse sociale verzekeringen voor 2024 gepubliceerd.

 Omschrijving

 Percentage of bedrag

 AOW

 17,90%

 Anw

 0,10%

 Maximum premieloon

 € 71.628

 Algemeen Werkloosheidsfonds, lage premie

 idem, hoge premie

 2,64%

 7,64%

 Uitvoeringsfonds voor de overheid

 0,68%

 Arbeidsongeschiktheidsfonds, hoge premie

 idem, lage premie

 7,54%

 6,18%

 Opslag kinderopvang

 0,50%

 Minimumloonsomgrens Werkhervattingskas sector Grootwinkelbedrijf

 € 7.324.006

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000518574, Staatscourant 2023, Nr. 31686 | 19-11-2023
Buitenlandbijdrage zorgverzekeringswet

Buitenlandbijdrage zorgverzekeringswet

In het buitenland wonende personen, die een pensioen uit Nederland ontvangen en op grond van een Europese verordening of een verdrag inzake sociale zekerheid recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan in hun woonland, zijn voor de Nederlandse zorgverzekering een zogenaamde buitenlandbijdrage verschuldigd.

Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat een lidstaat van de EU, die een overheidspensioen betaalt aan een in een andere lidstaat wonende persoon, de buitenlandbijdrage zelfs mag heffen als de pensioenbetalende lidstaat de in het buitenland gemaakte zorgkosten niet daadwerkelijk hoeft te dragen. De wijze waarop zorgkosten door de lidstaten onderling worden verrekend heeft geen rechtsgevolgen voor de verhouding tussen het bevoegde orgaan van een lidstaat en de verdragsgerechtigde.

Op basis van deze jurisprudentie oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat Nederland in 2018 het recht had om de buitenlandbijdrage te heffen van een inwoonster van Ierland. Het recht op zorg in Ierland kwam volgens een EU-verordening ten laste van Nederland als pensioenland. Het feit dat Ierland in 2018 geen kosten voor verstrekkingen bij Nederland heeft gedeclareerd, heeft geen invloed op deze bevoegdheid. Evenmin is van belang dat Nederland en Ierland mogelijk geen afspraken hierover hebben gemaakt.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20231797, 22/2053 ZVW | 13-09-2023