Nota naar aanleiding van het verslag BIK

Nota naar aanleiding van het verslag BIK

Via een nota van wijziging is de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) aan het Belastingplan 2021 toegevoegd. In een aanvullende nota naar aanleiding van het verslag beantwoordt de staatssecretaris van Financiën vragen over de voorgestelde regeling. Het doel van de BIK is het zoveel mogelijk op peil houden van de bedrijfsinvesteringen. Dat is vormgegeven in een afdrachtvermindering voor de loonheffingen. De afdrachtvermindering bedraagt 3% van het investeringsbedrag voor investeringen tot € 5 miljoen en 2,44% voor het meerdere. Het kabinet verwacht dat de BIK een belangrijke aanvulling zal zijn voor bedrijven die een investeringsbeslissing moeten nemen. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) leidt de BIK in beperkte mate tot extra investeringen. Het niveau van investeringen stijgt volgens berekeningen van het CPB in 2021 en 2022 gemiddeld met € 2,4 miljard per jaar en in 2023, 2024 en 2025 gemiddeld met € 0,9 miljard per jaar. Wel verwacht het CPB dat de BIK zal leiden tot vervanging van arbeid door kapitaal, doordat gekozen wordt voor arbeidsbesparende investeringen. Alleen bij een verlaging van werkgeverspremies verwacht het CPB een kleine afname van de werkloosheid. Omdat deze optie nauwelijks effect heeft op de bedrijfsinvesteringen heeft het kabinet daar niet voor gekozen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2020-0000203030 | 20-10-2020
Wijziging NOW-1 in verband met vaststelling accountantsprotocol en derdenverklaring

Wijziging NOW-1 in verband met vaststelling accountantsprotocol en derdenverklaring

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) gewijzigd. De wijziging betreft de vaststelling van het accountantsprotocol en van het formulier voor de derdenverklaring.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatscourant 2020, nr. 53089, , nr. 2020-0000132880 | 20-10-2020
Geen compensatie voor box-3-belasting in de jaren 2013-2016

Geen compensatie voor box-3-belasting in de jaren 2013-2016

In een brief aan de Tweede Kamer zegt de staatssecretaris van Financiën dat de belastingheffing in box 3 in de jaren 2013 tot en met 2016 niet in strijd is met het Europese recht, zoals dit is vastgelegd in het EVRM. De staatssecretaris baseert dit op arresten van de Hoge Raad en een notitie van het Centraal Planbureau. Dat betekent dat financiële compensatie voor belastingplichtigen niet aan de orde is. De staatssecretaris plaatst daarbij de kanttekening dat als ontwikkelingen in de jurisprudentie daartoe aanleiding geven hij zijn conclusie zal heroverwegen.

Het CPB heeft onderzoek gedaan naar de rendementen in de jaren 2013 tot en met 2016 op drie vermogenscategorieën:

  • direct opneembare spaarrekeningen;
  • termijndeposito’s (met looptijden van 1, 5 en 10 jaar);
  • Nederlandse staatsobligaties.

In geen van de onderzochte jaren was het gemiddeld haalbare rendement op elke vermogenscategorie afzonderlijk lager dan 1,2%. Door belastingplichtigen wordt gezegd dat sprake is van een schending van het EVRM als het gemiddelde rendement van de drie vermogenscategorieën tezamen lager is dan 1,2%. Hof Den Haag heeft in een uitspraak uit 2019 vastgesteld dat in 2015 het gemiddelde rendement van de drie vermogenscategorieën tezamen lager was dan 1,2%. De staatssecretaris is van mening dat deze berekeningswijze niet juist is, omdat deze niet aansluit bij de uitgangspunten van de Hoge Raad.

Het box 3-stelsel is per 1 januari 2017 gewijzigd door de invoering van drie vermogensschijven met ieder een eigen verdeling tussen sparen en beleggen. Het stelsel moet daardoor beter aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement.

De staatssecretaris gaat juridisch advies inwinnen over een mogelijke tegenbewijsregeling in box 3. Belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld in box 3 zouden op die manier aannemelijk moeten kunnen maken dat de huidige heffing te hoog is.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000196193 | 15-10-2020
Bedragen minimumloon per 1 januari 2021

Bedragen minimumloon per 1 januari 2021

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag per 1 januari 2021 vastgesteld. Voor werknemers van 21 jaar en ouder geldt het volledige minimumloon. Voor jongere werknemers geldt een leeftijdsafhankelijk percentage van het volledige minimumloon.

Leeftijd Staffelpercentage Per maand Per week Per dag
 21 jaar en ouder  100%  € 1.684,80  € 388,80  € 77,76
 20 jaar  80%  € 1.347,85  € 311,05  € 62,21
 19 jaar  60%  € 1.010,90  € 233,30  € 46,66
 18 jaar  50%  € 842,40  € 194,40  € 38,88
 17 jaar  39,5%  € 665,50  € 153,60  € 30,72
 16 jaar  34,5%  € 581,25  € 134,15  € 26,83
 15 jaar  30%  € 505,45  € 116,65  € 23,33

Het bruto minimumuurloon is niet alleen afhankelijk van de leeftijd, maar ook van het aantal gewerkte uren per week. Per 1 januari 2021 gelden de volgende bedragen.

Leeftijd 36 uur per week 38 uur per week 40 uur per week
 21 jaar en ouder  € 10,80  € 10,24  € 9,72
 20 jaar  € 8,65  € 8,19  € 7,78
 19 jaar  € 6,49  € 6,14  € 5,84
 18 jaar  € 5,40  € 5,12  € 4,86
 17 jaar  € 4,27  € 4,05  € 3,84
 16 jaar  € 3,73  € 3,54  € 3,36
 15 jaar  € 3,25  € 3,07  € 2,92

Bruto minimumloon per uur voor werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg volgen, afhankelijk van het reguliere aantal gewerkte uren per week.

Leeftijd 36 uur per week 38 uur per week 40 uur per week
 20 jaar  € 6,65  € 6,30  € 5,98
 19 jaar  € 5,67  € 5,38  € 5,11
 18 jaar  € 4,92  € 4,66  € 4,43

 

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatscourant 2020, Nr. 53099, nr. 2020-0000133577 | 14-10-2020
Nieuwe groepsregeling vennootschapsbelasting

Nieuwe groepsregeling vennootschapsbelasting

Uitgangspunt in de vennootschapsbelasting is dat iedere belastingplichtige zelfstandig in de heffing wordt betrokken. Er geldt een uitzondering voor de fiscale eenheid, waarbij de samenstellende delen van een groep worden behandeld als één belastingplichtige. Bij de behandeling van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid is aangegeven dat de huidige regeling van de fiscale eenheid onder druk staat en op termijn moet worden opgevolgd door een groepsregeling die toekomstbestendig is.

De staatssecretaris van Financiën heeft een hoofdlijnenbrief gestuurd naar de Tweede Kamer met een schets van de beoogde toekomstige groepsregeling. Voor deze nieuwe regeling geldt een aantal randvoorwaarden. De regeling moet juridisch bestendig zijn, lang mee kunnen gaan, niet vatbaar zijn voor misbruik en geen budgettaire risico’s opleveren.

De nieuwe groepsregeling moet in ieder geval verliesverrekening binnen de groep mogelijk maken. De vermogens- en werkzaamhedentoerekening van de huidige fiscale-eenheidsregeling zal niet terugkeren in de nieuwe groepsregeling. De huidige eisen die gelden voor het kunnen aangaan van een fiscale eenheid blijven zoveel mogelijk in stand. Het gaat om de bezitseis, de rechtsvorm, de vestigingsplaats, gelijke boekjaren en gelijke stelsels van winstbepaling. Ook de beëindiging van een fiscale groep zal zo mogelijk vergelijkbaar zijn met de huidige regeling.

De keuze zou gemaakt kunnen worden om een nieuwe groepsregeling verplicht van toepassing te laten zijn als aan de voorwaarden voor vorming van een fiscale groep wordt voldaan. De voorkeur gaat er echter naar uit om de groepsregeling slechts op verzoek van toepassing te laten zijn.

De vraag is of er vrijheid moet zijn ten aanzien van de bestaansperiode van de fiscale groep of dat een groep in principe voor een bepaalde periode wordt aangegaan. Per variant zal, met het oog op de eenvoud van regelgeving en uitvoering, onderzocht moeten worden wat mogelijk is.

Berekening belastbaar bedrag per groepslichaam

Uitgangspunt in een nieuwe groepsregeling is dat ieder groepslid zijn eigen belastbare winst en belastbare bedrag berekent. Bij een systeem van verliesoverdracht wordt ook de te betalen belasting op het niveau van het groepslid berekend. Dit houdt in dat ieder lid het tariefopstapje toepast. Bij het systeem van resultatenpooling is dat niet het geval. Door in een nieuwe groepsregeling aan te sluiten bij het belastbare bedrag of een eigen aangifte van een groepslid, wordt de groepsregeling veel eenvoudiger dan het huidige fiscale-eenheidsregime.

Bij de totstandkoming van een nieuwe groepsregeling moet een afweging worden gemaakt of diverse bestaande regelingen op het niveau van de groep worden toegepast of op het niveau van iedere vennootschap. Het toepassen van fiscale regelingen op groepsniveau heeft EU-rechtelijke risico’s. Voorgesteld wordt om bij de keuze voor een nieuwe groepsregeling alle bepalingen in de Wet Vpb consequent toe te passen op de afzonderlijke vennootschappen.

Voorkomen dubbele verliesneming

Wat betreft de liquidatieverliesregeling moet worden geregeld dat dubbele verliesneming wordt voorkomen. Dat geldt ook voor afwaarderingsverliezen op vorderingen op een verlieslatend groepslichaam.

Volgorde verliesverrekening

In een nieuwe groepsregeling moet ieder groepslid eerst zijn eigen belastbare bedrag berekenen. Dat is de in een jaar genoten belastbare winst, verminderd met de verrekenbare verliezen van de vennootschap. Vervolgens kan een verlies van een groepslid uitsluitend in het jaar waarin het is ontstaan worden verrekend met de winst van één of meer andere groepsleden van dat jaar.

Verliesoverdrachtregeling

Bij een systeem met verliesoverdracht doet elk groepslid zelfstandig aangifte voor de vennootschapsbelasting en wordt aan ieder lid een afzonderlijke aanslag opgelegd. Tegen alle aanslagen en andere beschikkingen staat bezwaar en beroep open. Dat kan leiden tot een langdurige vertraging van de verliesoverdracht. Wellicht is verliesoverdracht al mogelijk voordat de verliezen onherroepelijk vaststaan.

Resultatenpooling

Bij een systeem van resultatenpooling berekent ieder groepslid zelfstandig het belastbare bedrag en stelt een eigen (deel)aangifte op. In de groepsaangifte worden de belastbare bedragen van alle groepsleden verantwoord en met elkaar gesaldeerd. Bij de berekening van de verschuldigde belasting wordt het tariefopstapje één keer toegepast. Aan de groep wordt één aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. De verschuldigde vennootschapsbelasting wordt namens de fiscale groep door het groepshoofd betaald. Omdat de aangiften van alle groepsleden in één keer worden ingediend loopt de aanslagregeling geen vertraging op.

Interne-reorganisatiefaciliteit

Door het vervallen van de fiscale vermogensconsolidatie kunnen transacties binnen de groep fiscaal niet langer geruisloos plaatsvinden. De vraag is of er een extra reorganisatiefaciliteit moet worden ingevoerd in de nieuwe groepsregeling of dat bestaande faciliteiten, zoals de fusie- en splitsingsfaciliteiten, volstaan. Een groepsregeling zonder een nieuwe extra reorganisatiefaciliteit leidt in principe tot minder complexiteit.

Overgangsrecht

Bij iedere variant van een groepsregeling zal ook overgangsrecht moeten worden geregeld. Dat kan pas worden vormgegeven nadat de keuze voor een nieuwe groepsregeling is gemaakt.

Bron: Ministerie van Financiën | 2020-0000168588 Tue, 15 Sep 2020 00:00:00 +0100