Tot 1 juni 2024 geen verzuimboetes btw e-commerce

Tot 1 juni 2024 geen verzuimboetes btw e-commerce

De vrijwillige regeling EU btw e-commerce is bedoeld om internationale verkopen op afstand binnen de EU te vergemakkelijken. Door gebreken in de dienstverlening van verschillende lidstaten lopen ondernemers het risico ten onrechte een verzuimboete opgelegd te krijgen. Met uitzondering van Finland leggen andere EU-lidstaten geen betaalverzuimboetes op. De staatssecretaris van Financiën heeft besloten dat Nederland tot 1 juni 2024 geen betaalverzuimboetes op zal leggen aan ondernemers die deelnemen aan de regeling EU btw e-Commerce. Opgelegde betaalverzuimboetes worden teruggedraaid. De Belastingdienst zal bezwaren tegen opgelegde betaalverzuimboetes gegrond verklaren. Wel legt de Belastingdienst naheffingsaanslagen op bij een betaalverzuim.

De datum van 1 juni 2024 hangt samen met de vervanging van de huidige tijdelijke voorziening door een structurele voorziening per die datum. Binnen de tijdelijke voorziening verwerkt de Belastingdienst aangiften handmatig. Pas na een half jaar kan de Belastingdienst vaststellen of er tijdig en volledig is betaald vanwege de matige kwaliteit van door andere EU-lidstaten aangeleverde gegevens.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2023-0000235904 | 19-10-2023
Wie is afnemer van prestatie?

Wie is afnemer van prestatie?

Een ondernemer kan de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem voor door hen verrichte leveringen en diensten in rekening is gebracht, in aftrek brengen. Voorwaarde is dat de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt in het kader van zijn onderneming. Volgens de Hoge Raad geldt in beginsel de persoon aan wie door een ondernemer een factuur is uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de levering of dienst is verricht als afnemer van de prestatie. Behoudens tegenbewijs is deze persoon degene die recht heeft op aftrek van voorbelasting indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.

Een bv kocht een auto voor een bedrag van € 85.000. In dit bedrag was € 13.245 aan omzetbelasting begrepen. De bv heeft dit bedrag aan omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht op de aangifte omzetbelasting. Een maand later verkocht de bv de auto aan haar dga voor € 15.000, inclusief € 1.122 aan omzetbelasting. De auto is door de oorspronkelijke verkoper direct geleverd aan de dga. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst de aftrek van voorbelasting bij de bv gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De correctie bedroeg per saldo € 12.123.

In de procedure over de naheffingsaanslag was onder meer in geschil of de bv ter zake van de levering van de auto recht heeft op aftrek van voorbelasting. Een ander punt van geschil was of het verschil tussen aan- en verkoopprijs van de auto, dat als verkapte dividenduitkering is aangemerkt, onderdeel is van de vergoeding voor de overdracht van de auto aan de dga. De rechtbank diende daarnaast de vraag te beantwoorden of sprake is van misbruik van recht, waardoor geen recht bestaat op aftrek van voorbelasting en of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

De rechtbank stelde vast dat de factuur op naam van de bv is gesteld en dat zij daarin wordt verplicht die factuur te betalen. Niet in geschil is dat de bv de factuur heeft voldaan. De Belastingdienst betwistte dat de bv de afnemer van de auto is. Het is daarom aan de Belastingdienst om te bewijzen dat de levering van de auto niet aan de bv is verricht. De Belastingdienst wees erop dat het kenteken van de auto niet op naam van de bv is gesteld en dat de auto niet is gebruikt binnen de onderneming van de bv. De auto is bij de oorspronkelijke verkoper blijven staan tot na het moment waarop deze was doorverkocht door de bv aan de dga. De bv heeft geen nader bewijs aangedragen waaruit blijkt dat zij de afnemer is van de auto. De naheffingsaanslag is daarom terecht en niet te hoog opgelegd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20238690, HAA 21/5867 | 11-07-2023
Terugvragen in ander EU-land betaalde omzetbelasting

Terugvragen in ander EU-land betaalde omzetbelasting

Ondernemers, die in 2022 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2022 moet vóór 1 oktober 2023 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken, die later binnenkomen, worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het enkele weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten zijn of worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:
• geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
• de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 28-08-2023
Woon-werkverkeer met auto van de zaak voor omzetbelasting

Woon-werkverkeer met auto van de zaak voor omzetbelasting

De Hoge Raad heeft in 2017 vier arresten gewezen in massaalbezwaarprocedures over de omvang van het privégebruik van een auto van de zaak voor de omzetbelasting. Vervolgens heeft de Belastingdienst een collectieve uitspraak gedaan op de bezwaren. Die collectieve uitspraak houdt in dat de bezwaren op één punt na ongegrond zijn verklaard. De bezwaren zijn gegrond verklaard op het punt van de wijze waarop de werkelijke omvang van het privégebruik kan worden aangetoond. Op dat onderdeel dient de Belastingdienst individuele uitspraken op bezwaar te doen.

Een ondernemer, wiens bezwaar tegen de aangiften omzetbelasting onder de massaalbezwaarprocedure was gebracht, had in zijn bezwaar aangevoerd dat het woon-werkverkeer van de werknemers niet als privégebruik kan worden aangemerkt. Volgens de ondernemer was sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het arrest Fillibeck van het Hof van Justitie EU. De werknemers, aan wie een auto ter beschikking was gesteld, hadden de mogelijkheid om thuis te werken. Daarom zouden de ritten van huis naar kantoor niet als privégebruik gelden. Voor de berekening van de omvang van het privégebruik zouden slechts de variabele autokosten in aanmerking moeten worden genomen. Naar aanleiding van de collectieve uitspraak op bezwaar heeft de ondernemer een nadere motivering van zijn bezwaar verstrekt. Daarin heeft de ondernemer zijn hiervoor genoemde standpunten herhaald. De inspecteur heeft geen individuele uitspraak op bezwaar gedaan omdat het naar zijn mening een feitelijke uitwerking van de uitspraken van de Hoge Raad betrof, die deel uitmaakte van de collectieve uitspraak op bezwaar. Tegen de weigering om uitspraak op bezwaar te doen heeft de ondernemer beroep ingesteld. De procedure is uiteindelijk bij de Hoge Raad beland.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze procedure geoordeeld dat ondanks de mogelijkheid van thuiswerken het woon-werkverkeer privégebruik vormt. Er doen zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voor waardoor het woon-werkverkeer als zakelijk gebruik zou zijn aan te merken. Verder heeft het hof geoordeeld dat ook de vaste uitgaven voor de auto tot de maatstaf van heffing voor het privégebruik behoren.

De Hoge Raad onderschrijft de oordelen van het hof. Een werknemer kiest zelf zijn woonplaats. Als de werkgever de werknemer in staat stelt om te reizen tussen zijn woon- en werkplaats dient dat privédoeleinden van de werknemer. Dat is alleen anders als het wegens bijzondere omstandigheden nodig is dat de werkgever voor dit vervoer zorg draagt. In zo’n bijzonder geval is het persoonlijke voordeel voor de werknemer ondergeschikt aan de bedrijfsdoeleinden en is daardoor sprake van zakelijk gebruik. De omstandigheid dat werknemers thuis kunnen werken heeft niet tot gevolg dat de belangen van de onderneming van de werkgever eisen dat deze voor het vervoer van de werknemers naar kantoor zorgt wanneer zij niet thuiswerken.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231094, 20/02469 | 17-08-2023
Bouwterrein of niet?

Bouwterrein of niet?

Voor bouwterreinen geldt een uitzondering op de vrijstelling van omzetbelasting voor de levering van onroerende zaken. Een bouwterrein is onbebouwde grond, die is bestemd om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Volgens uitleg van de Hoge Raad dient uit een beoordeling van alle omstandigheden op de datum van de levering te blijken dat het terrein bestemd is om te worden bebouwd. Aanwezige bebouwing sluit niet uit dat sprake is van onbebouwde grond. Voorwaarde is dat deze bebouwing in verhouding tot de omvang verwaarloosbaar klein is.

De rechtbank Gelderland heeft een terrein van 2.350 m2, waarop een theekoepel, een verhard pad en een fietsenstalling aanwezig waren ten tijde van de levering, als bouwterrein aangemerkt. Een deel van het perceel bestond uit een monumentale tuin. De oppervlakte van de bebouwing bedroeg ongeveer 3% van het perceel. Volgens de rechtbank is dat zo gering, dat de bebouwing als verwaarloosbaar moet worden beschouwd. Uit het feit dat het pad en de fietsenstalling na de levering zijn verwijderd, heeft de rechtbank afgeleid dat deze bebouwing naar zijn aard ondergeschikt was aan de onbebouwde grond. De theekoepel was een monument en mocht niet verwijderd worden. De rechtbank heeft het standpunt van de verkoper dat slechts een deel van het perceel, namelijk het bouwvlak van 270 m2, kwalificeerde als bouwterrein afgewezen. Volgens de rechtbank moet de levering van gehele perceel als één (rechts)handeling worden beschouwd. Die rechtshandeling had de levering van een bouwterrein tot voorwerp.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20232859, ARN 22/2343 | 21-05-2023
KOR wijzigt per 1 januari 2025

KOR wijzigt per 1 januari 2025

De Eerste Kamer heeft op 4 juli 2023 het voorstel Wet implementatie Richtlijn kleineondernemersregeling (KOR) als hamerstuk afgedaan. Het wetsvoorstel regelt dat een ondernemer de KOR van een andere lidstaat kan toepassen als de andere lidstaat een dergelijke regeling kent. Dat kan vanaf 1 januari 2025.

De KOR is een vrijstelling van btw voor ondernemers die een bepaald omzetplafond niet overschrijden. Zolang zij onder dit plafond blijven hoeven zij geen btw in rekening te brengen en hebben zij geen recht op aftrek van de aan hen in rekening gebrachte btw. Voor in Nederland gevestigde ondernemers, die uitsluitend in Nederland actief zijn, heeft deze wet weinig gevolgen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 36.312 | 03-07-2023