Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijn KOR

Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijn KOR

De kleineondernemersregeling (KOR) is toegankelijk voor ondernemers die in Nederland gevestigd zijn of hier een vaste inrichting hebben. De KOR is een vrijstelling van btw voor ondernemers die een omzet van € 20.000 niet overschrijden. Kleine ondernemers brengen geen btw in rekening en hebben geen recht op aftrek van de aan hen in rekening gebrachte btw. De vrijstelling geldt op verzoek en alleen voor in Nederland belastbare prestaties. De prestaties, die een in Nederland gevestigde ondernemer in een andere lidstaat van de EU verricht, vallen niet onder de Nederlandse vrijstelling en ook niet onder de vrijstelling van een andere lidstaat. Ondernemers uit andere lidstaten kunnen geen gebruik maken van de vrijstelling in Nederland.

De Europese Richtlijn KOR brengt hier verandering in. De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ingediend ter implementatie van deze richtlijn. De daarmee samenhangende wijzigingen moeten uiterlijk per 1 januari 2025 van toepassing zijn. De strekking van het wetsvoorstel is dat het vanaf 1 januari 2025 mogelijk wordt om de KOR in andere lidstaten toe te passen.

De huidige Nederlandse KOR blijft grotendeels in stand. Voor in Nederland gevestigde ondernemers, die uitsluitend in Nederland actief zijn, levert dit wetsvoorstel materieel weinig veranderingen op. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enkele wijzigingen door te voeren om de verschillen in de toepassing tussen de Nederlandse vrijstelling en de vrijstelling in andere lidstaten zoveel mogelijk te beperken.

Aanpassingen betreffen de termijn voor deelname aan de KOR en de termijn dat de KOR niet van toepassing is na beëindiging van de regeling of overschrijding van het omzetplafond. De minimale deelnametermijn vervalt. Er geldt een opzegtermijn van minimaal vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de KOR niet meer geldt. Toepassing van de KOR is straks uitgesloten vanaf het kalenderkwartaal waarin de beëindiging door opzegging in werking treedt tot en met het daaropvolgende kalenderjaar. Als de KOR eindigt door een overschrijding van de jaaromzet in Nederland geldt de uitsluiting vanaf de levering of de dienst waardoor de overschrijding tot stand komt gedurende het resterende deel van het kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar. Anders dan nu het geval is, geldt de uitsluiting straks ook voor een ondernemer, die de KOR niet toepast, maar die in het voorafgaande kalenderjaar het omzetplafond heeft overschreden.

De Europese KOR zorgt ervoor dat in Nederland gevestigde ondernemers in aanmerking komen voor de KOR in een andere lidstaat, mits deze lidstaat een dergelijke regeling kent. Voorwaarde is dat de jaaromzet in de gehele EU onder de grens van € 100.000 blijft.

Toepassing van de KOR blijft facultatief. De keuze kunnen ondernemers voor elke lidstaat afzonderlijk maken.

De Richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om te bepalen dat ondernemers gedurende een beperkte tijd de vrijstelling kunnen blijven benutten nadat zij de nationale omzetdrempel binnen een bepaalde marge hebben overschreden. Nederland maakt van deze mogelijkheid geen gebruik.

Om in een andere lidstaat de KOR toe te passen heeft een ondernemer een individueel nummer met het achtervoegsel “EX” nodig. Dit is te verkrijgen via een kennisgeving aan de inspecteur. De ondernemer die de grensoverschrijdende KOR toepast moet elk kwartaal informatie over zijn omzet in de EU verstrekken.

Voor ondernemers uit een andere lidstaat, die gebruik willen maken van de Nederlandse KOR, geldt een soortgelijke procedure.

Het wetsvoorstel kent een overgangsregeling voor Nederlandse ondernemers. Zij kunnen vanaf 1 oktober 2024 tot en met 3 december 2024 aan de inspecteur melden dat zij de KOR per 1 januari 2025 in Nederland willen toepassen. Ondernemers, die de huidige KOR toepassen, hoeven geen melding te doen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 23-02-2023
Strand is geen sportaccommodatie

Strand is geen sportaccommodatie

Het verlaagde tarief voor de omzetbelasting is onder meer van toepassing op het geven van de gelegenheid tot sportbeoefening. De Europese btw-richtlijn gaat voor deze toepassing van het verlaagde tarief uit van de omschrijving “het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie”. Bepalingen van de btw-richtlijn die uitzonderingen op de hoofdregel van normale belastbaarheid van leveringen en diensten moeten beperkt worden uitgelegd.

Het Hof van Justitie EU heeft in een arrest over deze bepaling gezegd dat het moet gaan om het gebruik van accommodatie, die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding zijn bestemd, en om het gebruik daarvan met dat doel voor ogen. Hieruit volgt volgens Hof Amsterdam dat het verlenen van het gebruiksrecht van een accommodatie, die geen sportaccommodatie is, niet onder het verlaagd tarief valt, ook niet als die accommodatie wel voor sportbeoefening of lichamelijke opvoeding wordt gebruikt. Naar het oordeel van het hof kan een ruimte in een strandpaviljoen niet worden aangemerkt als een sportaccommodatie, omdat deze locatie niet bestemd is voor het beoefenen van sport. Dat wordt niet anders door het gebruik met het oog op sportbeoefening.

Het hof is van oordeel dat het verlaagde tarief niet geldt voor sportactiviteiten, die een ondernemer organiseert op het strand. De hoofdactiviteiten bestaan uit het gelegenheid geven tot blowkarten en powerkiten. Deze activiteiten vinden plaats op een door de gemeente aangewezen openbaar deel van het strand. Dat deel van het strand kan ook door anderen worden gebruikt en is niet exclusief aan de ondernemer ter beschikking gesteld. Hoewel het strand als sportaccommodatie zou kunnen worden aangemerkt, kan de ondernemer door het ontbreken van een exclusief gebruiksrecht deze accommodatie niet ter beschikking stellen aan zijn klanten.

Het hof heeft in gelijke zin geoordeeld over het gebruik van een op het strand geplaatste container door een surfschool. Ook de container vormt geen sportaccommodatie.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20223635, 21/00232 | 31-10-2022
Teruggaaf van omzetbelasting bij vooruitbetalingen zonnepanelen

Teruggaaf van omzetbelasting bij vooruitbetalingen zonnepanelen

Met ingang van 1 januari 2023 geldt voor de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen het nultarief voor de omzetbelasting. Daardoor zullen particuliere zonnepaneelhouders zich doorgaans niet meer aanmelden als ondernemer.

Wanneer een leverancier of installateur in 2022 een (deel)factuur uitreikt voor de levering en installatie van zonnepanelen in 2023, dient omzetbelasting in rekening te worden gebracht. Om voor een teruggaaf van btw over deze factuur in aanmerking te komen, dient de zonnepaneelhouder zich als ondernemer aan te melden bij de Belastingdienst. Daarbij kan hij kiezen voor toepassing van de kleineondernemersregeling (KOR). De levering van stroom is dan vrijgesteld van omzetbelasting mits de omzetgrens van de KOR niet wordt overschreden. De keuze voor de KOR moet in 2022 worden gedaan om deze regeling per 1 januari 2023 te kunnen toepassen. Keuze voor de KOR per 1 januari 2023 heeft tot gevolg dat de zonnepaneelhouder geen recht heeft op teruggave van de btw, die is begrepen in de factuur uit 2022, omdat de zonnepanelen zullen worden gebruikt voor vrijgestelde leveringen. Dit gevolg is te voorkomen door te kiezen voor toepassing van de KOR per 1 januari 2024. Gevolg hiervan is echter dat de zonnepaneelhouder dan over 2023 aangiften omzetbelasting moet doen en de verschuldigde btw moet afdragen. Dat is een ongewenst gevolg.

De staatssecretaris van Financiën heeft daarom goedgekeurd dat de particuliere zonnepaneelhouder, die in 2022 de keuze maakt voor toepassing van de KOR per 1 januari 2023, voor teruggaaf van in 2022 in rekening gebrachte btw voor de levering of installatie van zonnepanelen in aanmerking komt.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-26848, Staatscourant 2022, Nr. 32543 | 05-12-2022
Nultarief groente en fruit per 1 januari 2024

Nultarief groente en fruit per 1 januari 2024

Het kabinet is van plan om per 1 januari 2024 groente en fruit onder het nultarief in de omzetbelasting te laten vallen. De staatssecretaris van Financiën heeft dat meegedeeld in een brief aan de Eerste Kamer in reactie op een in die Kamer aangenomen motie.

Het is niet mogelijk om het nultarief eerder in te voeren dan per 1 januari 2024 vanwege de benodigde afbakening van het begrip “onbewerkte groente en fruit”. De maatregel leidt ook tot begrotingsvraagstukken, die opgelost moeten worden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 172279U | 01-12-2022
Wanneer ontstaat door verbouwing een nieuw gebouw?

Wanneer ontstaat door verbouwing een nieuw gebouw?

Bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Er geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor het geval de verkrijging plaatsvindt krachtens een met omzetbelasting belaste levering. Daarvan is sprake bij de levering van een nieuw gebouw. Door verbouwing van een bestaand gebouw kan een nieuw gebouw ontstaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of door verbouwing een nieuwe onroerende zaak is ontstaan. Is dat op grond van:

  • wijzigingen in de bouwkundige identiteit of de uiterlijke herkenbaarheid;
  • wijzigingen in de bouwkundige constructie;
  • wijzigingen in functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
  • de grootte van de gedane investeringen en/of de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde; of
  • (mede) aan de hand van andere criteria?

In de Wet op de omzetbelasting is bepaald dat de ingebruikneming na verbouwing van een gebouw wordt aangemerkt als eerste ingebruikneming wanneer door de verbouwing een nieuw gebouw is ontstaan. In dat geval is de levering van het verbouwde gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van die ingebruikneming na de verbouwing van rechtswege belast met omzetbelasting. Het resultaat van de verbouwing moet op één lijn kunnen worden gesteld met een nieuw gebouw.

Volgens de Hoge Raad moet worden vastgesteld wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. Alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie kunnen de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Dat is niet snel aan de orde en moet aan de hand van omstandigheden worden vastgesteld.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221577, | 03-11-2022
Terugvragen in 2021 betaalde buitenlandse btw

Terugvragen in 2021 betaalde buitenlandse btw

Ondernemers, die in 2021 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2021 moet vóór 1 oktober 2022 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:

  • geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
  • de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 22-08-2022