Onvoldoende bewijs voor btw-aftrek appartement

Onvoldoende bewijs voor btw-aftrek appartement

Wie een appartement met woonbestemming aanschaft en daarvoor btw-aftrek wil claimen, moet ervoor zorgen dat hij over zeer overtuigend bewijs beschikt dat het pand niet als woning wordt gebruikt. Dit blijkt uit een recente uitspraak van hof Arnhem-Leeuwarden. Een projectontwikkelingsbedrijf koopt in 2019 een luxe appartement van 160 m² aan de Nederlandse kust voor € 295.041 inclusief btw. Het appartement wordt met btw-optie verhuurd aan een zustervennootschap. De onderneming claimt aftrek btw van ruim € 280.000. Het appartement heeft alle kenmerken van een woning: drie slaapkamers, twee badkamers, een volledig ingerichte keuken met kookeiland, open haard en balkon met zeezicht. De bestuurder gebruikt het naar eigen zeggen uitsluitend voor zakelijke besprekingen, overnachtingen tijdens werkbezoeken en als uitvalsbasis voor projectontwikkeling.

Feitelijk gebruik

Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het appartement uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Het bewijs schiet tekort. Het appartement is volledig als luxe woning ingericht. De twee overgelegde zwart-witfoto's tonen slechts een bureau en vergadertafel, maar geven geen beeld van de volledige inrichting. Het agenda-extract is achteraf opgesteld zonder objectieve ondersteuning zoals kilometeradministratie of rekeningafschriften. De bestuurder heeft daarnaast als enige een sleutel en de huurder heeft geen personeel. Het feitelijk gebruik is bepalend, niet de formele bestemming.

Gelijkheidsbeginsel faalt

Twee andere appartementen in hetzelfde complex hebben wel btw-aftrek gekregen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de gevallen niet vergelijkbaar zijn. Deze eigenaren hebben elders woonruimte in dezelfde plaats. Zij wonen zelfs naast het kantoorappartement. Daarnaast heeft een van de appartementen geen keuken.

Bewijslast 

Deze uitspraak bevestigt de hoge bewijslast bij btw-aftrek voor woningachtig vastgoed. Ondernemers moeten objectieve documentatie verzamelen van uitsluitend zakelijk gebruik, het pand duidelijk als kantoor inrichten en registraties bijhouden van zakelijke activiteiten. Extra voorzichtigheid geldt bij appartementen met een woonbestemming en luxe vastgoed in recreatiegebieden, wanneer één persoon exclusieve toegang tot het pand heeft en wanneer het pand als woning is ingericht. 

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:5444 | 01-09-2025
Door lang wachten met transport geen nultarief

Door lang wachten met transport geen nultarief

Een paardenhandelaar verkoopt vier wedstrijdpaarden aan buitenlandse kopers en past het nultarief toe, omdat de paarden later uitgevoerd worden. Bij drie paarden ligt meer dan een half jaar tussen het moment van verkoop en het moment van uitvoer. Ondertussen nemen de paarden actief deel aan wedstrijden. De Belastingdienst is daarom van mening dat het nultarief ten onrechte is toegepast en legt een naheffingsaanslag op.

De paardenhandelaar voert aan dat sprake is van voldoende temporeel en materieel verband tussen levering en uitvoer. De handelaar klaagt bovendien over schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel. De inspecteur heeft namelijk haar argumenten niet beoordeeld voordat de naheffing werd opgelegd.

De Belastingdienst houdt vol dat de levering plaatsvindt bij het sluiten van de koopovereenkomst. Volgens de inspecteur ontbreekt een voldoende verband tussen levering en uitvoer. Hij erkent weliswaar geen tijd te hebben gehad voor de beoordeling van de argumenten, maar wijst op de dreigende verjaring van de naheffingstermijn. Daarbij stelt hij dat belanghebbende te laat reageerde op het informatieverzoek, waardoor tijdsdruk ontstond.

Verdedigingsbeginsel

De rechtbank oordeelt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, maar dat dit gerechtvaardigd is door de dreigende verjaring. Weliswaar heeft de inspecteur de argumenten van de handelaar niet beoordeeld, maar de tijdsdruk is niet aan hem toe te rekenen. Immers, belanghebbende reageerde pas na zes weken op het informatieverzoek.

Leveringsmoment

Voor de toepassing van het nultarief stelt de rechtbank vast dat de levering plaatsvindt bij het sluiten van de koopovereenkomst, niet bij de uitvoer. De rechtbank baseert dit oordeel op vier concrete elementen:

  1. Directe betalingsverplichting
    Uit de koopovereenkomsten volgt dat afnemers direct de volledige koopsom verschuldigd zijn.
  2. De "as is, where is"-voorwaarde
    De rechtbank interpreteert dit als een normaal kooprechtelijk beding. Deze voorwaarde houdt in dat de koper het paard accepteert in de staat waarin het zich bevindt ten tijde van de koop. Het is geen uitstelling van eigendomsoverdracht, zoals belanghebbende beweert.
  3. Het economisch belang
    Vanaf het sluiten van de koopovereenkomsten komt het economisch belang bij de afnemers te liggen.
  4. Als eigenaar geregistreerd
    De afnemers of hun ruiters hebben meerdere ritten met de paarden gereden tussen koop en uitvoer. Daarnaast staan zij ruim voorafgaand aan de uitvoer als eigenaar geregistreerd in de internationale paardensportdatabase.

Materieel en temporeel verband

Voor drie paarden ontbreekt volgens de rechtbank voldoende verband tussen levering en uitvoer. De periodes bedragen namelijk acht maanden tot een jaar tussen het moment van levering en het moment van uitvoer. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs heeft overgelegd voor een temporeel en materieel verband. Daarbij wijst het feit dat paarden tussen levering en uitvoer in verschillende landen aan wedstrijden deelnemen eerder op het tegendeel van zo'n verband.

Voor één paard is het nultarief echter wel van toepassing. Hier bedraagt de periode anderhalve maand tussen het moment van levering en het moment van uitvoer. De rechtbank acht aannemelijk dat deze periode nodig was voor quarantaineregels en het regelen van transport. Hierdoor bestaat een temporeel en materieel verband. Training en wedstrijddeelname om in topvorm te blijven verbreekt het materiële verband in dit geval niet vanwege de korte periode.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:5158 | 06-08-2025
Terugvragen in 2024 betaalde buitenlandse btw

Terugvragen in 2024 betaalde buitenlandse btw

Ondernemers die in 2024 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2024 moet vóór 1 oktober 2025 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen, worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:

  • geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
  • de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd, reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden, geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd, moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen, moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 25-08-2025
Geen dubbele heffing door eerdere teruggaaf

Geen dubbele heffing door eerdere teruggaaf

In de jaren tachtig kent de Belastingdienst ten onrechte twee btw-nummers toe aan een ondernemer. Eén voor zijn advieswerkzaamheden en één voor de verhuuractiviteiten van appartementencomplexen en winkelruimten die hij samen met zijn partner in eigendom heeft. Vanaf dat moment voert de ondernemer belastingbetalingen uit via beide nummers. Rond 2008 vraagt de ondernemer aan de Belastingdienst om dit onjuiste onderscheid tussen de btw-nummers te corrigeren. De Belastingdienst erkent de fout, maar voert de noodzakelijke wijziging niet door. Hierdoor blijft de situatie voortbestaan waarin beide btw-nummers in gebruik zijn.

In 2016 betaalt de ondernemer btw voor twee afzonderlijke tijdvakken via het btw-nummer van de verhuuractiviteiten. Jaren later concludeert de rechtbank in een andere procedure dat deze betalingen ten onrechte op dit nummer zijn voldaan. De Belastingdienst geeft daarop de eerder betaalde btw terug. Om dit recht te zetten, legt de Belastingdienst vervolgens naheffingsaanslagen op op het btw-nummer van de advieswerkzaamheden. De ondernemer tekent bezwaar aan. Hij is van mening dat hij niet dubbel mag worden belast.

In hoger beroep verwerpt het hof dit standpunt van de ondernemer. De bevoegdheid tot naheffing heeft ten doel onjuistheden in de heffing te corrigeren, ongeacht hoe die onjuistheid is ontstaan. De belasting was eerder ten onrechte via het btw-nummer van de verhuuractiviteiten voldaan. De teruggaaf van deze belasting, gevolgd door naheffingen op het btw-nummer van advieswerkzaamheden, beschouwt het hof als noodzakelijke correcties om een juiste belastingheffing te realiseren. Dat ooit ten onrechte twee btw-nummers werden toegekend, doet daar niet aan af.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2025:1622 | 10-06-2025
MBO-instelling moet dubbele berekening toepassen voor voorbelasting

MBO-instelling moet dubbele berekening toepassen voor voorbelasting

Een MBO-instelling krijgt ongelijk van de rechtbank in haar poging om meer voorbelasting terug te krijgen. De instelling moet haar recht op aftrek van voorbelasting over gemengde kosten berekenen met zowel een pre-pro rata berekening als een pro rata berekening. De rechtbank oordeelt dat niet alle onderwijsactiviteiten economische activiteiten zijn, waardoor de complexere berekeningsmethode moet worden toegepast. Van de gevraagde € 278.934 extra vooraftrek krijgt de instelling slechts € 17.735.

Onderwijs

De MBO-instelling geeft onderwijs dat hoofdzakelijk wordt gefinancierd met de rijksbijdrage van het ministerie. Leerlingen jonger dan 18 jaar betalen geen bijdrage voor hun opleiding. Leerlingen van 18 jaar en ouder die voltijds studeren (BOL) betalen lesgeld aan DUO, terwijl leerlingen die deeltijd studeren (BBL) cursusgeld betalen aan de instelling zelf. De instelling maakt kosten die zowel betrekking hebben op belaste als vrijgestelde activiteiten. Voor de aftrek van voorbelasting over deze gemengde kosten moet worden bepaald welk deel van de activiteiten economisch van aard is. Dit bepaalt namelijk hoeveel voorbelasting kan worden afgetrokken.

Economische activiteit

De MBO-instelling stelt dat al het onderwijs dat zij verricht als economische activiteit gekwalificeerd kan worden en dat zij daarom geen pre-pro rata berekening hoeft toe te passen. Zij wil het recht op aftrek van voorbelasting uitsluitend berekenen op basis van de gewone pro rata methode. Subsidiair beroept zij zich op schending van het neutraliteits- en evenredigheidsbeginsel. De Belastingdienst houdt vol dat een deel van de onderwijsactiviteiten niet-economisch van aard is, waardoor eerst een pre-pro rata berekening moet worden gemaakt om het economische deel te scheiden van het niet-economische deel, waarna pas de pro rata berekening kan worden toegepast.

Onderscheid

De rechtbank oordeelt dat verschillende onderwijsactiviteiten verschillend moeten worden behandeld. Het onderwijs aan leerlingen onder 18 jaar wordt niet onder bezwarende titel verricht, omdat de instelling hiervoor geen vergoeding ontvangt. Dit is daarom geen economische activiteit. Ook het BOL-onderwijs (voltijd voor 18-plussers) is geen economische activiteit. Hoewel deze leerlingen lesgeld betalen, betalen zij dit aan DUO en niet aan de instelling. Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de dienst en de tegenprestatie. Het feit dat het aantal inschrijvingen invloed heeft op de rijksbijdrage maakt dit niet anders. Alleen het BBL-onderwijs (deeltijd) is een economische activiteit, omdat leerlingen hiervoor rechtstreeks cursusgeld aan de instelling betalen.

Dubbele berekening terecht toegepast

Omdat de instelling zowel economische als niet-economische activiteiten verricht die niet wederzijds afhankelijk zijn van elkaar, moet zij eerst berekenen hoeveel kosten toerekenbaar zijn aan economische activiteiten (pre-pro rata berekening). Vervolgens moet zij voor de economische activiteiten berekenen hoeveel voorbelasting aftrekbaar is over belaste versus vrijgestelde prestaties (pro rata berekening).
De rechtbank ziet geen schending van het neutraliteits- of evenredigheidsbeginsel. De berekende teruggaaf staat in een zo nauwkeurig mogelijk berekende verhouding tot de belaste activiteiten, wat juist in overeenstemming is met het neutraliteitsbeginsel.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:RBDHA:2023:22354 | 21-03-2023
Margeregeling ten onrechte toegepast bij Duitse inkoop

Margeregeling ten onrechte toegepast bij Duitse inkoop

De margeregeling kan alleen worden toegepast als ook de leverancier deze regeling hanteert. De fiscale behandeling bij de leverancier is bepalend voor toepassing van de margeregeling. Het is niet voldoende dat goederen fysiek gebruikt of beschadigd zijn.

Retourgoederen

Een handelaar in elektrische huishoudelijke apparaten past de margeregeling voor gebruikte goederen toe op witgoed dat hij inkoopt in Duitsland. Het witgoed wordt online verkocht aan particulieren in Nederland. De apparaten worden voornamelijk ingekocht bij een Duitse leverancier, waarbij op de facturen staat "steuerfrei, Innergemeinschaftliche Lieferung". Het bedrijf verkoopt deze apparaten als gebruikte goederen onder de margeregeling. Tijdens een bedrijfsbezoek van de inspecteur verklaart de handelaar dat het gaat om producten die door kopers zijn geretourneerd, omdat zij niet voldoen aan verwachtingen of schade hebben. De inspecteur vindt dat de margeregeling onterecht wordt toegepast op de verkoop van deze uit Duitsland ingekochte goederen.

Onderzoek bij Duitse Belastingdienst

Om zekerheid te krijgen over de werkelijke hoedanigheid van de ingekochte goederen vraagt de Nederlandse Belastingdienst informatie op bij de Duitse Belastingdienst. De Duitse Belastingdienst reageert met cruciale informatie. De leverancier heeft de verkochte goederen in Duitsland gekocht van andere ondernemingen die de goederen intracommunautair hebben geleverd en voorbelasting hebben afgetrokken. Het doorslaggevende antwoord luidt: "Er is geen sprake van margegoederen". Dit ondergraaft volledig de basis voor de Nederlandse handelaar om zelf de margeregeling toe te passen.

Margeregeling?

De handelaar stelt dat de goederen kwalificeren als gebruikte goederen in de zin van de margeregeling, omdat het om goederen gaat die door particulieren aan de leverancier zijn geretourneerd en bijvoorbeeld een kras of deuk hebben. Op de facturen staat ook vermeld dat het om gebruikte goederen gaat. Hiermee is de Duitse leverancier volgens de handelaar een wederverkoper die de margeregeling toepast. Ze wijst op de factuurvermelding "Keine Steuer" als bewijs. 

De Belastingdienst houdt vol dat de margeregeling ten onrechte wordt toegepast, omdat de Duitse leverancier gewoon btw factureert bij zijn eigen inkopen en geen margeregeling hanteert, zoals bevestigd is door de Duitse Belastingdienst.

Intracommunautaire leveringen 

De rechtbank oordeelt dat uit de facturen blijkt dat de Duitse leverancier intracommunautaire leveringen verricht en niet de margeregeling toepast. Dat wordt ook door de Duitse Belastingdienst bevestigd. De handelaar kan er zonder nader onderzoek niet van uitgaan dat de leverancier de margeregeling hanteert.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:5593 | 15-01-2025