Dagloonberekening uitkering aanvullend geboorteverlof

Dagloonberekening uitkering aanvullend geboorteverlof

De Wet arbeid en zorg (Wazo) bepaalt dat een werknemer, die aanvullend geboorteverlof opneemt, recht heeft op een uitkering van 70% van het dagloon. Het aanvullende geboorteverlof bedraagt maximaal vijf weken, gebaseerd op de arbeidsduur per week en moet worden opgenomen in de eerste zes maanden na de geboorte van het kind. Het dagloon wordt gesteld op 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft verdiend. Voor de berekening van het dagloon telt alleen het loon uit de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering is ontstaan mee. De referteperiode is de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het recht op de uitkering is ontstaan.

De wetgever heeft voor de vaststelling van het dagloon bij het aanvullende geboorteverlof aangesloten bij de systematiek voor het geboorteverlof. De dagloonberekening valt nadelig uit voor een werknemer die in de referteperiode elf maanden parttime en één maand fulltime heeft gewerkt. Het recht op uitkering is ontstaan uit de dienstbetrekking bij deze werkgever. Bij de berekening van het dagloon is terecht geen rekening gehouden met het in de referteperiode genoten loon bij andere werkgevers.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2023619, 21 3955 WARZO | 28-03-2023
Afschaffing lage-inkomensvoordeel ter consultatie gelegd

Afschaffing lage-inkomensvoordeel ter consultatie gelegd

De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) is bedoeld als stimulans voor werkgevers om mensen in dienst te nemen met afstand tot de arbeidsmarkt. Een van de tegemoetkomingen in de Wtl is het lage-inkomensvoordeel (LIV). De minister van SZW heeft een wetsvoorstel ter consultatie gepubliceerd om het LIV per 1 januari 2025 af te schaffen. Het wetsvoorstel bevat verder een aantal verbeteringen in de werking van de loonkostenvoordelen. Deze zouden per 1 januari 2026 in werking moeten treden. Belangstellenden kunnen reageren via https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingwettegemoetkomingenloondomein/b1

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 19-03-2023
Werknemer is geen belanghebbende bij besluit toekenning compensatie transitievergoeding

Werknemer is geen belanghebbende bij besluit toekenning compensatie transitievergoeding

Een werkgever en een langdurig arbeidsongeschikte werknemer hebben een beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd en dat de werkgever een transitievergoeding betaalt. Werkgever en werknemer zijn verder overeengekomen dat de werknemer de transitievergoeding zal terugbetalen als het UWV het verzoek van de werkgever om compensatie afwijst.

Het UWV heeft in reactie op het verzoek van de werkgever de compensatie van de betaalde transitievergoeding op nihil vastgesteld. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het UWV heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de werknemer niet als belanghebbende bij het besluit op het verzoek om compensatie kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de werknemer tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. In hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de werknemer geen belanghebbende is bij het besluit van het UWV. De Centrale Raad van Beroep erkent dat de werknemer financieel wordt geraakt door het compensatiebesluit, maar dat betekent niet dat de werknemer een rechtstreeks belang heeft bij dat besluit. De terugbetaling is het gevolg van een afspraak in de beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Dat is een afgeleid belang, via de contractuele relatie met de werkgever.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2023267, 22/1053 CRTV | 09-02-2023
Verkorting periode loondoorbetaling bij ziekte AOW-gerechtigde werknemers

Verkorting periode loondoorbetaling bij ziekte AOW-gerechtigde werknemers

De Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is met ingang van 1 januari 2016 in werking getreden. De wet regelt een lichter arbeidsrechtelijk regime voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Volgens deze wet is de periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer zes weken. Gedurende een overgangsperiode geldt een duur van 13 weken in plaats van zes weken voor de verplichte loondoorbetaling. De bedoeling van de overgangsregeling is het voorkomen van verdringing van oudere werknemers door AOW-gerechtigde werknemers. Dit overgangsrecht wordt bij Koninklijk Besluit beëindigd na de evaluatie van de wet, tenzij uit de evaluatie blijkt dat er verdringing plaatsvindt. De evaluatie heeft in 2020 plaatsgehad. Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat het verlichte arbeidsrechtelijke regime voor AOW-gerechtigde werknemers leidt tot verdringing van werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

Aanvankelijk zou de termijn van loondoorbetaling per 1 april 2021 worden teruggebracht van 13 naar zes weken. De Ziektewet kent een vergelijkbare regeling voor AOW-gerechtigde werknemers voor wie geen recht op loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever bestaat. Uitvoeringstechnisch was die datum niet haalbaar voor het UWV. Inmiddels is het overgangsregime in de Ziektewet voor bestaande ziektegevallen gewijzigd. De minister van SZW heeft nu een ontwerpbesluit voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer, waarin is opgenomen dat de overgangsregeling in de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd per 1 juli 2023 wordt beëindigd.

Voor AOW-gerechtigde werknemers, die op 1 juli 2023 ziek zien, blijft de termijn van 13 weken gelden. Voor ziektegevallen, die na die datum ontstaan, gaat de termijn van zes weken gelden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000033303 | 26-01-2023
Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen door de Tweede Kamer

Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen door de Tweede Kamer

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen aangenomen. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het in 2019 gesloten pensioenakkoord en ziet op pensioenregelingen in het kader van een loopbaan als werknemer of zelfstandige. De opbouw van pensioen gaat voortaan via een premieregeling, waarmee deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen vormen. Bestaande pensioenafspraken moeten worden overgezet naar de nieuwe regeling. De fiscale wetgeving wordt aangepast aan het nieuwe stelsel en aan de overgang van oud naar nieuw.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is een groot aantal amendementen ingediend. Voorafgaand aan de stemming over het wetsvoorstel heeft de Kamer over de amendementen gestemd. Aangenomen amendementen betreffen onder meer:

  • de tussentijdse waardeoverdracht;
  • de verlaging van de startleeftijd naar 18 jaar;
  • het afschaffen van de wachttijd;
  • het handhaven van het uniform pensioenoverzicht (UPO);
  • een permanente geschilleninstantie;
  • de beleggingsvrijheid en bijbehorende zorgplichten van de premie-overeenkomst;
  • voortzetting van de dekking voor het nabestaandenpensioen;
  • een minimale termijn van 15 jaar bij vrijwillige voortzetting.

Als gevolg van door de Kamer ingediende amendementen heeft de regering een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel voorgesteld. Daarnaast zijn enkele vergissingen hersteld. Een van de wijzigingen betreft het vervangen van het woord “vermogen” door “kapitaal” op een aantal plaatsen. Voor de aanspraak in de flexibele premieovereenkomst wordt het woord kapitaal gebruikt. Bij de vierde nota van wijziging was deze vervanging al in andere onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000296251 | 20-12-2022
Premiepercentages sociale verzekeringen 2023

Premiepercentages sociale verzekeringen 2023

De minister van SZW heeft de premiepercentages en enkele bedragen voor diverse sociale verzekeringen voor 2023 gepubliceerd.

 Omschrijving

 Percentage of bedrag

 AOW

 17,90%

 Anw

 0,10%

 Maximum premieloon

 € 66.956

 Algemeen Werkloosheidsfonds, lage premie

 idem, hoge premie

 2,64%

 7,64%

 Uitvoeringsfonds voor de overheid

 0,68%

 Arbeidsongeschiktheidsfonds, hoge premie

 idem, lage premie

 7,11%

 5,82%

 Opslag kinderopvang

 0,50%

 Minimumloonsomgrens Werkhervattingskas sector   Grootwinkelbedrijf

 € 6.922.501

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2022-0000231651, Staatscourant 2022, Nr. 32328 | 30-11-2022