Openstelling SDE++ 2024

Openstelling SDE++ 2024

De Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) is een subsidieregeling, waarmee de overheid grootschalige duurzame (energie)projecten ondersteunt. Zowel bedrijven, lokale overheden als non-profit organisaties kunnen subsidie aanvragen. De regeling wordt op 10 september 2024 in vijf fasen opengesteld. Per fase loopt de maximale subsidie per ton CO2-besparing op. Er is een budget van € 11,5 miljard beschikbaar voor 2024. Als het gehele budget wordt benut, moet dat kunnen leiden tot een CO2-besparing van circa 4,7 megaton in 2030.

Door een vorig jaar aangebrachte wijziging in de regeling komen technieken, die op de korte termijn minder kosteneffectief zijn maar op de langere termijn noodzakelijk zijn voor de energietransitie, vaker aan bod. De SDE++ staat in 2024 open voor de meeste categorieën die in 2023 in aanmerking kwamen, zoals zon, wind, geo- en aquathermie, elektrische boilers, waterstof en CCS. Nieuwe categorieën zijn zonne-energie, waarvoor een kleine dakaanpassing nodig is en een nieuwe soort warmtepomp voor de glastuinbouw. Voor technieken met een lagere netimpact worden twee nieuwe categorieën opengesteld: de procesgeïntegreerde warmtepomp en thermische opslag voor hogetemperatuurwarmte.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | DGKE / 44303946 | 29-02-2024
Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding in consultatie

Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding in consultatie

Het Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding is op 4 maart 2024 gepubliceerd voor internetconsultatie. De consultatie duurt zes weken. Belanghebbenden kunnen reageren op het wetsvoorstel op https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringvanhetconcurrentiebeding

Een concurrentiebeding is een beding dat werknemer beperkt in hun arbeidsmobiliteit. Naar schatting heeft meer dan een derde van alle werknemers een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst staan. De voorgestelde modernisering van het concurrentiebeding houdt onder meer in dat de duur wordt beperkt tot maximaal één jaar. Verder moet een werkgever altijd motiveren welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen er zijn om het concurrentiebeding op te leggen. De werkgever wordt verplicht de werknemer een vergoeding te betalen als hij een beroep doet op het concurrentiebeding.

De minister heeft toegezegd te onderzoeken of een salarisdrempel kan worden ingevoerd voor het overeenkomen van een concurrentiebeding. Die drempel zou moeten liggen op 1,5 keer modaal. 

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 03-03-2024
Tijdstip opleggen aanslag schenkbelasting

Tijdstip opleggen aanslag schenkbelasting

De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat de bevoegdheid om een aanslag vast te stellen drie jaar na het tijdstip, waarop de belastingschuld is ontstaan, vervalt. Voor de schenkbelasting gaat de driejaarstermijn, als geen aangifte is gedaan, lopen op de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand. De wettekst schrijft niet voor, dat wordt aangesloten bij het eerste overlijden van een van hen. Het is dus niet zo dat, als geen aanslag wordt opgelegd binnen drie jaar na het overlijden van de schenker, de Belastingdienst niet langer bevoegd is een aanslag op te leggen.

Uit de parlementaire behandeling van de wijziging van de Successiewet volgt dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat de verjaringstermijn voor de schenkbelasting bij natuurlijke personen tientallen jaren kan lopen. Voor het aansluiten bij het overlijden van de schenker of de begiftigde is gekozen omdat bij een overlijden kan blijken dat in het verleden niet aangegeven schenkingen zijn gedaan.

Naar het oordeel van de Rechtbank Noord-Holland heeft de Belastingdienst een aanslag schenkbelasting mogen opleggen voor een in 2006 gedane schenking van € 4 miljoen. De schenker is in 2007 overleden. De Belastingdienst kwam pas op de hoogte van de schenking na een inkeermelding van de begiftigde. In het kader van deze melding is bevestigd dat de schenking heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat in 2006 geen aangifte is gedaan van de schenking. De Belastingdienst is ook niet voor de inkeerdatum op de hoogte gesteld van de schenking. Dat is twaalf jaar na het overlijden van de schenker. De Belastingdienst kon niet al bij het overlijden van de schenker weten van de schenking. Omdat de begiftigde nog in leven is, is de aanslag tijdig opgelegd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20241875, HAA 21/6130 | 08-01-2024
Portemonneevrij pauzedrankje belast tegen laag btw-tarief

Portemonneevrij pauzedrankje belast tegen laag btw-tarief

Een theater biedt de bezoekers in de pauze een alcoholhoudend drankje aan. De vraag is of het alcoholhoudende drankje belast is met het algemene btw-tarief van 21% of het verlaagde tarief van 9%.

De inspecteur is van mening dat het alcoholhoudende drankje los van het bezoek aan het theater moet worden gezien en legt een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Het theater is van mening dat het verlaagde tarief van toepassing is, aangezien het alcoholhoudende drankje een onderdeel is van de totale theaterbeleving. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk.

Het theater gaat in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam. Het theater stelt dat het ‘portemonneevrije pauzedrankje’ gezien moet worden als een bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie: het toegang verlenen tot de voorstelling. Op de hoofdprestatie is het verlaagde tarief van toepassing. Volgens het theater kopen de bezoekers één ticket voor de voorstelling, het pauzedrankje en de bewaakte garderobe. Het theater verwijst hiervoor naar een besluit van de staatssecretaris van Financiën. Volgens het theater is het bij een samengestelde prestatie, waarvoor één prijs wordt betaald, niet toegestaan de betaalde vergoeding voor de btw te splitsen. De inspecteur ziet het anders en stelt dat het pauzedrankje voor de btw los moet worden beoordeeld. Het in één ticket verkopen van toegang, drankje en garderobe maakt het pauzedrankje niet bijkomend, aldus de inspecteur.

Het hof oordeelt dat, als een belastingplichtige tegelijk voor een afnemer verschillende prestaties verricht, deze prestaties voor de btw afzonderlijk behoren te worden belast. Dit is alleen anders als het een ondeelbare prestatie betreft. Er is sprake van een ondeelbare prestatie als deze door de ogen van de afnemer gezien nauw met elkaar verbonden zijn én een splitsing vreemd zou zijn. Volgens het hof maakt het drankje onderdeel uit van het theaterbezoek. Het is voor de bezoeker een aantrekkelijk tussendoortje of een aantrekkelijke afsluiting. Het Hof vernietigt daarom de naheffingsaanslag.

Denkt u nu ook: ik bied ook een samengestelde prestatie aan, ik bereken één tarief en het voelt vreemd aan om deze prestaties voor de btw te splitsen? Pak dan deze uitspraak erbij en overleg met uw adviseur of het indienen van suppletieaangiften zin heeft.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:GHAMS:2023:3434, 23/399 23/400 | 18-12-2023
Schenking bij aangaan huwelijkse voorwaarden?

Schenking bij aangaan huwelijkse voorwaarden?

Een man en een vrouw zijn al drieëndertig jaren elkaars geliefden, maar tot een huwelijk was het nog nooit gekomen. In 2015 besloten ze echter in gemeenschap van goederen te trouwen. In 2017 gingen ze huwelijkse voorwaarden aan, waarbij overeengekomen werd dat 90% van het vermogen aan mevrouw werd toebedeeld. Meneer overleed in datzelfde jaar. De inspecteur legde, uitgaande van een 50-50 verdeling, een aanslag erfbelasting op ter waarde van € 1,2 miljoen. Mevrouw was het niet eens met deze 50-50 verdeling en ging in beroep bij de rechtbank, die haar ongelijk gaf. Ook het hoger beroep leidde niet tot het gewenste resultaat. Uiteindelijk kwam de zaak bij de Hoge Raad. De rechtsvraag, die speelt, is of sprake was van een schenking van 40% van het vermogen toen meneer en mevrouw de huwelijkse voorwaarden aangingen.

Volgens de inspecteur was sprake van een schenking. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een schenking, omdat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet leidde tot een vermogensverschuiving tussen de echtgenoten. Het hof oordeelde dat mevrouw bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet over 90% van de in de huwelijksgoederengemeenschap aanwezige goederen kon beschikken of aanspraak kon maken op dat deel als haar afzonderlijk toebehorend vermogensbestanddeel. Desondanks gaf het hof de inspecteur gelijk op grond van fraus legis, wat betekent dat, ondanks dat er geen sprake was van een schenking, het toch tegen de doel en strekking van de wet was. Het hof oordeelde dat het ontlopen van erfbelasting de reden was voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. Gezien het feit dat meneer ernstig ziek was ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, was dit voor het hof een zwaarwegend argument om te stellen dat er sprake was van wetsontduiking. Het hof oordeelde dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden gelijkgesteld wordt met een schenking binnen 180 dagen voor het overlijden. Dit betekent dat de schenking als erfenis gezien wordt welke belast is met erfbelasting. 

De Hoge Raad oordeelde echter anders. Volgens de Hoge Raad is alleen sprake van een schenking als het ontwijken van erfbelasting het doorslaggevende motief is voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en dit in strijd is met het doel en de strekking van de wet. In deze casus was daar geen sprake van. Mevrouw bewees dat, hoewel meneer al jaren ernstig ziek was, hij niet terminaal ziek was en het levenseinde allerminst zeker was. Het was zelfs mogelijk dat mevrouw eerder zou overlijden dan meneer. De Hoge Raad gaf mevrouw daarom gelijk: op het moment dat de huwelijkse voorwaarden werden aangegaan, was geen sprake van een belaste schenking.

Gezien deze uitspraak, overweegt u wellicht om de bestaande algemene gemeenschap van goederen om te zetten in huwelijkse voorwaarden. De Hoge Raad heeft bevestigd dat zo'n omzetting niet als een belaste schenking wordt beschouwd. Bent u benieuwd hoe dit in uw situatie zou kunnen uitwerken? Neem dan contact met ons op voor deskundig advies en ondersteuning bij deze belangrijke beslissing. 

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2024239, 22/00619 | 15-02-2024