Toepassing ketenregeling arbeidsovereenkomsten bepaalde tijd na afloop bbl-overeenkomst

Toepassing ketenregeling arbeidsovereenkomsten bepaalde tijd na afloop bbl-overeenkomst

De ketenregeling van het Burgerlijk Wetboek bepaalt wanneer elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overgaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De ketenregeling is niet van toepassing op een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met het volgen van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).

Een werknemer met een bbl-overeenkomst heeft op 16 maart 2020 zijn diploma behaald. Op die datum is de bbl-overeenkomst van rechtswege geëindigd. De werknemer heeft zijn werkzaamheden na 16 maart 2020 ongewijzigd voortgezet en daarvoor loon ontvangen. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Vervolgens hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar gesloten voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021. Deze arbeidsovereenkomst is tweemaal voor de duur van steeds een jaar verlengd. Op grond van de ketenregeling wordt de laatste arbeidsovereenkomst per 16 maart 2023 geacht te zijn omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Op die datum is de periode van 36 maanden verstreken. De werkgever heeft voor de kantonrechter aangevoerd dat hij de laatste arbeidsovereenkomst nooit zou hebben gesloten als hij had geweten dat de bbl-overeenkomst eerder was geëindigd dan per 31 juli 2020 en hij daardoor gebonden zou zijn aan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter heeft dit beroep op dwaling afgewezen.

De werkgever heeft verklaard dat hij nooit contact met de onderwijsinstelling heeft opgenomen over de studievoortgang van de werknemer. Dit had wel van hem verwacht mogen worden in het kader van de bbl-overeenkomst. Het niet informeren over de studievoortgang van de werknemer is voor  rekening en risico van de werkgever. Dit kan de werknemer, gelet op zijn positie als leerling, niet worden tegengeworpen. Van de werknemer kon niet worden verwacht dat hij de arbeidsrechtelijke consequenties voor zijn werkgever van het behalen van zijn diploma overzag. De kantonrechter verwerpt het beroep van de werkgever op vernietiging van de laatste arbeidsovereenkomst.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20237215, 10627403 \ VV EXPL 23-54 | 20-09-2023
Koolstofcorrectie aan buitengrens EU

Koolstofcorrectie aan buitengrens EU

Op 1 oktober 2023 is het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) in werking getreden. Het CBAM is een instrument voor koolstofcorrectie aan de buitengrenzen van de EU. Tot en met 31 december 2025 loopt een overgangsperiode. In deze periode moeten bedrijven, die CBAM-goederen importeren, na afloop van elk kwartaal rapporteren hoeveel CO2 is uitgestoten bij de productie van deze goederen. Het CBAM is van toepassing op goederen in de categorieën ijzer en staal, cement, meststoffen, aluminium, elektriciteit en waterstof. De rapportageverplichting geldt voor iedereen, die CBAM-goederen met een waarde boven € 150 per zending invoert in de EU. De rapportage vindt plaats via het CBAM-register. De rapportage moet binnen een maand na afloop van het kwartaal worden ingediend. Een ingediend CBAM-rapport kan tot twee maanden na afloop van het kwartaal worden aangevuld. Daarna kan tot een jaar na afloop van het kwartaal worden verzocht om een termijn voor aanvulling of wijziging van het ingediende CBAM-rapport.

Vanaf 1 januari 2026 gelden er extra verplichtingen onder het CBAM. Vooraf geregistreerde importeurs moeten vanaf dit jaar een prijs gaan betalen voor de CO2, die is uitgestoten bij de productie van de geïmporteerde CBAM-goederen. Voor iedere ton CO2-uitstoot moet een CBAM-certificaat worden ingeleverd. Als in het land van oorsprong van de goederen een CO2-prijs is betaald, wordt deze in mindering gebracht op het aantal certificaten. De prijs van een CBAM-certificaat wordt per week vastgesteld aan de hand van de gemiddelde veilingprijs in het Europese Emissiehandelssysteem van de voorgaande week.

Per 1 januari 2026 vervalt de kwartaalrapportage. In plaats daarvan moet dan jaarlijks een CBAM-aangifte worden gedaan. Deze aangifte moet geverifieerd zijn door een geaccrediteerde verificateur.  Voor de inhoud van en de eisen aan de aangifte zal de Europese Commissie nog nadere regels opstellen.

Bron: Overig | publicatie | 19-02-2024
Salderingsregeling zelfopgewekte stroom blijft

Salderingsregeling zelfopgewekte stroom blijft

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel, waarmee de salderingsregeling voor kleinverbruikers van elektriciteit wordt afgebouwd, verworpen. Volgens het wetsvoorstel zou de bestaande salderingsregeling tussen 1 januari 2025 en 1 januari 2031 geleidelijk worden afgebouwd tot nul. De Eerste Kamer heeft de regering in een motie gevraagd om kleinverbruikers met zonnepanelen te informeren over het nut van gedragsverandering bij het gebruik van zelfopgewekte stroom.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | wetsvoorstel | 35.594 | 12-02-2024
Beantwoording vragen over fiscale ontwikkelingen grenswerkers

Beantwoording vragen over fiscale ontwikkelingen grenswerkers

De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord die door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer zijn gesteld over ontwikkelingen in de grenswerkersproblematiek.

Per 1 juli 2023 is geregeld dat thuiswerken door grensarbeiders tot 50% van de arbeidstijd geen gevolgen heeft voor de sociale zekerheid. De inzet van Nederland bij de aanpassing van belastingverdragen is voor de belastingheffing aansluiten bij de regeling voor de sociale zekerheid. Duitsland wil voor de korte termijn niet verder gaan dan het opnemen van een beperkt aantal dagen waarop zonder gevolgen voor de belastingheffing thuis kan worden gewerkt. Tussen Duitsland en Luxemburg geldt een aantal van 34 dagen. De staatssecretaris vindt een dergelijk aantal niet ideaal, maar wel een stap in de goede richting. Hij wijst erop dat de belastingverdragen met onze buurlanden grotendeels zijn gebaseerd op het OESO-modelverdrag. Dit betekent dat een grenswerker bij thuiswerken direct belasting is verschuldigd in de woonstaat over een deel van zijn inkomen.

Duitsland en Oostenrijk hebben onderling een regeling getroffen die onder bepaalde voorwaarden uitgaat van een volledige woonstaatheffing. Volgens de staatssecretaris is een dergelijke regeling voor Nederland ingrijpender dan een regeling met een beperkte dagendrempel. Bij een drempelregeling is de uitgangspositie dat belastingheffing plaatsvindt in de werkstaat. Overschrijding van de dagendrempel door de grenswerker leidt tot een gedeelde belastingheffing in de werkstaat en in de woonstaat. Een volledige woonstaatheffing leidt tot meer discoördinatie tussen sociale zekerheid en belastingheffing. Voor de sociale zekerheid is de grenswerker tot 50% thuiswerken volledig premieplichtig in de werkstaat, terwijl de belastingheffing volledig in de woonstaat zou plaatsvinden.

Een volledige woonstaatheffing wordt net als varianten op de drempelregeling meegenomen in het aangekondigde onderzoek naar de omvang van de inkomensgevolgen en de budgettaire gevolgen van hybride werken door grenswerkers.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2024-0000167643 | 15-02-2024
Conclusie AG in procedure box 3 na inwerkingtreding Wet rechtsherstel box 3

Conclusie AG in procedure box 3 na inwerkingtreding Wet rechtsherstel box 3

De belastingheffing in box 3 blijft de gemoederen bezighouden. Nadat de Hoge Raad het zogenaamde kerstarrest van 24 december 2021 heeft gewezen, heeft de politiek getracht de zaak te redden met eerst het Besluit rechtsherstel box 3 en vervolgens de Wet rechtsherstel box 3. Deze wet is op 28 december 2022 met terugwerkende kracht in werking getreden. Inmiddels ligt er een aantal zaken bij de Hoge Raad. De Advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad heeft in enkele zaken een conclusie genomen.

De Hoge Raad heeft in het kerstarrest geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 onder omstandigheden leidt tot een schending van het recht op het ongestoord genot van eigendom. Dat recht is gewaarborgd in het Eerste Protocol bij het EVRM. De schending doet zich voor wanneer een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een heffing naar een hoger voordeel uit sparen en beleggen dan het werkelijk behaalde rendement.

Hof Arnhem-Leeuwarden is van opvatting dat de strekking van het kerstarrest verder reikt dan tot enkel spaarders. Het kerstarrest geldt voor alle belastingplichtigen die in box 3 worden belast, ongeacht de samenstelling van het vermogen. De AG deelt deze opvatting.

De Wet rechtsherstel box 3 introduceert een andere wijze van bepaling van het voordeel uit sparen en beleggen. Niet in alle gevallen leidt dat tot een lager voordeel dan volgens het systeem van de Wet IB 2001. De Wet rechtsherstel bepaalt dat in die gevallen het voordeel wordt vastgesteld volgens het oude systeem. De AG ziet niet in waarom in deze gevallen geen sprake zou kunnen zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht. Onder de Wet rechtsherstel worden bepaalde gevallen niet langer belast volgens het oude forfaitaire stelsel, maar de groep belastingplichtigen, die nog wel worden belast volgens dat stelsel, worden mogelijk voor een hoger bedrag in de heffing betrokken dan het werkelijk door deze belastingplichtigen behaalde rendement.

De procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden betrof een belastingplichtige met woningen in box 3. Bij de vaststelling van het werkelijk behaalde rendement heeft het hof geen rekening gehouden met kosten, die verband houden met een niet-verhuurd appartement in Frankrijk en met een waardestijging van een verhuurde woning in Nederland. De AG is van mening dat een ongerealiseerde waardevermeerdering meetelt bij het bepalen van het werkelijk behaalde rendement. Het hof heeft dat ten onrechte niet gedaan. Ook heeft het hof ten onrechte geen rekening gehouden met de gemaakte kosten. Volgens de AG is het hof er ten onrechte van uitgegaan dat slechts kosten tot verwerving, inning en behoud van inkomsten in mindering komen op het werkelijk behaalde rendement.

De AG concludeert tot verwijzing voor een onderzoek naar de op het werkelijk behaalde rendement in mindering te brengen kosten van het appartement in Frankrijk.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2024138, 23/02894 | 08-02-2024