Mogelijke verfijningen Overbruggingswet box 3

Mogelijke verfijningen Overbruggingswet box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een uitgebreide brief aan de Tweede Kamer gestuurd over mogelijke verfijningen van de Overbruggingswet box 3. Deze wet geldt tot de invoering van een nieuw stelsel van belastingheffing naar het werkelijk behaalde rendement. Dat stelsel zou per 1 januari 2027 in werking moeten kunnen treden. In de overbruggingsfase sluit het forfaitaire rendement voor spaarders volgens de staatssecretaris goed aan bij het werkelijk behaalde rendement.

Voor de categorie ‘overige bezittingen’ in box 3 is onderzocht of deze kan worden verfijnd. De brief bevat een viertal opties.
De eerste optie is om aandelen in het vermogen van een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren en geld op een derdenrekening van een notaris in de categorie banktegoeden te plaatsen.
De tweede optie is het niet meer in de belastingheffing betrekken van onderlinge vorderingen en schulden in box 3, die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om verrekenbedingen tussen echtgenoten op basis van huwelijkse voorwaarden.
De derde optie is het verhogen van de heffingskorting voor groene beleggingen.
De vierde optie is het invoeren van een aparte categorie voor vorderingen met hetzelfde forfaitaire rendementspercentage als schulden. Verder is de mogelijkheid onderzocht om de categorie ‘overige bezittingen’ te verdelen in meerdere categorieën, met ieder een eigen forfait.

Het kabinet wil de eerste twee opties in ieder geval invoeren. Of ook de andere twee verfijningen doorgevoerd worden is nog niet besloten. 

In zijn brief gaat de staatssecretaris in op maatregelen die zijn onderzocht, maar die wat het kabinet betreft niet voor de hand liggen om uit te voeren. Het gaat onder meer om de invoering van een tegenbewijsregeling en van een forfaitaire vermogenssamenstelling in de categorie overige bezittingen.

Los van de genoemde verfijningen wordt onderzocht hoe onroerende zaken belast kunnen worden bij een stelsel op basis van werkelijk rendement. Er wordt niet alleen gekeken naar het belasten van werkelijke inkomsten zoals huur en pacht, maar ook naar het belasten van de waardeontwikkeling van onroerende zaken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Verder wordt onderzocht of het mogelijk is om het eigen gebruik van onroerende zaken, die in box 3 vallen te belasten. Een optie kan zijn het belasten van onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1. Voor alle varianten geldt dat ook wordt onderzocht wanneer deze in te voeren zijn, zodat ze mogelijk kunnen gelden voor de overbruggingsperiode. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000101431 | 25-04-2023
Bedragen minimumloon per 1 juli 2023

Bedragen minimumloon per 1 juli 2023

De minister van SZW heeft de bedragen van het bruto wettelijk minimumloon, zoals deze per 1 juli 2023 gelden, bekend gemaakt

Leeftijd

staffeling

per maand

per week

per dag

 21 jaar en ouder

 100%

 € 1.995

 € 460,40

 € 92,08

 20 jaar

 80%

 € 1.596

 € 368,30

 € 73,66

 19 jaar

 60%

 € 1.197

 € 276,25

 € 55,25

 18 jaar

 50%

 € 997,50

 € 230,20

 € 46,04

 17 jaar

 39,5%

 € 788,05

 € 181,85

 € 36,37

 16 jaar

 34,5%

 € 688,30

 € 158,85

 € 31,77

 15 jaar

 30%

 € 598,50

 € 138,10

 € 27,62

De hierboven genoemde bedragen gelden ongeacht het aantal uren dat gebruikelijk wordt gewerkt bij een fulltime dienstverband. Op dit moment geldt nog geen wettelijk minimumuurloon. De uurloonbedragen worden afgeleid van het weekbedrag. Per 1 juli 2023 gelden de volgende bedragen per uur:

Leeftijd

 fulltime 36 uur per   week

fulltime 38 uur per   week

 fulltime 40 uur per   week

 21 jaar en ouder

 € 12,79

 € 12,12

 € 11,51

 20 jaar

 € 10,24

 € 9,70

 € 9,21

 19 jaar

 € 7,68

 € 7,27

 € 6,91

 18 jaar

 € 6,40

 € 6,06

 € 5,76

 17 jaar

 € 5,06

 € 4,79

 € 4,55

 16 jaar

 € 4,42

 € 4,19

 € 3,98

 15 jaar

 € 3,84

 € 3,64

 € 3,46

Voor werknemers, die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden alternatieve staffels voor de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar:

Leeftijd

staffeling BBL

per maand

per week

per dag

 20 jaar

 61,50%

 € 1.226,95

 € 283,15

 € 56,63

 19 jaar

 52,50%

 € 1.047,40

 € 241,70

 € 48,34

 18 jaar

 45,50%

 € 907,75

 € 209,50

 € 41,90

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000206913 | 16-04-2023
Belastingdienst wacht nieuwe arresten Hoge Raad over box 3 af

Belastingdienst wacht nieuwe arresten Hoge Raad over box 3 af

In het zogenaamde Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van belastingheffing in box 3 niet correct is. In reactie daarop is het kabinet gekomen met de wet rechtsherstel box 3. Diverse rechterlijke instanties hebben inmiddels geoordeeld dat het door de wet geboden rechtsherstel onvoldoende is. Bij de Hoge Raad zijn meerdere procedures in behandeling over de vraag of het geboden rechtsherstel in lijn is met het Kerstarrest. De uitkomst van deze procedures kan van belang zijn voor de vaststelling van aanslagen en uitspraken op bezwaarschriften. Om die reden is besloten dat de Belastingdienst voorlopig geen definitieve aanslagen inkomstenbelasting oplegt als box 3 meer omvat dan banktegoeden. Lopende bezwaarschriften over de jaren 2017 tot en met 2022 worden aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad.

Er worden wel voorlopige aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2021 en 2022. De Wet rechtsherstel box 3 geldt als uitgangspunt voor deze voorlopige aanslagen. Het ministerie is van mening dat de Wet rechtsherstel box 3 houdbaar is en naar redelijkheid uitvoering geeft aan het Kerstarrest.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 19-04-2023
Geen bredere solidariteitsbijdrage of extra schijf in de vennootschapsbelasting

Geen bredere solidariteitsbijdrage of extra schijf in de vennootschapsbelasting

De Tweede Kamer heeft recent een aantal moties aangenomen met betrekking tot het belasten van overwinsten tijdens een crisis. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Kamer gereageerd op deze moties. In zijn brief verwijst hij naar de maatregelen om overwinsten bij gas- en oliebedrijven extra te belasten. Het betreft de tijdelijke solidariteitsbijdrage en de verhoging van de cijns in de mijnbouwheffingen. De tijdelijke solidariteitsbijdrage geldt alleen voor 2022. De verhoging van de cijns geldt voor de jaren 2023 en 2024.

Bredere solidariteitsbijdrage

De grondslag voor een belasting is een formele wet waarin staat wie belastingplichtig is, wat de grondslag is waarover belasting wordt geheven en wat het tarief is. Zonder dat duidelijk is welke doelgroep wordt belast, ten aanzien van welke overwinst en tegen welk tarief, is het niet mogelijk een wettelijke grondslag te creëren. Wat overwinst is, is bovendien niet eenvoudig te omschrijven. Volgens de staatssecretaris is het niet mogelijk om te bepalen of sprake is van een excessieve winst waar een solidariteitsbijdrage bij kan aansluiten of van een hoge winst door bedrijfseconomische omstandigheden. De invoering van een algemene, bredere solidariteitsbijdrage is niet mogelijk.

Extra schijf in de winstbelasting

De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. In 2023 geldt een laag tarief van 19% over de eerste € 200.000 belastbare winst. Het meerdere is belast tegen het hoge tarief van 25,8%. Het invoeren van een extra schijf in de vennootschapsbelasting zou tot gevolg kunnen hebben dat belastingplichtigen hun activiteiten opknippen en verdelen over meerdere vennootschappen. Dat vindt het kabinet niet wenselijk. Voor een extra schijf in de vennootschapsbelasting gelden vergelijkbare bezwaren als voor een bredere solidariteitsbijdrage.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000099517 | 20-04-2023
Toepassing loonkostenvoordeel na overgang onderneming

Toepassing loonkostenvoordeel na overgang onderneming

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de gevolgen voor de toepassing van het loonkostenvoordeel bij de overgang van een onderneming.

Iemand met een WW-uitkering trad in dienst bij een eenmanszaak. Het UWV heeft een doelgroepverklaring afgegeven voor de toepassing van het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer. De onderneming is ingebracht in een bv. Als gevolg van de overgang van de onderneming is de dienstbetrekking van rechtswege voortgezet bij de bv. De bv maakt aanspraak op het LKV voor de betreffende werkneemster. Het geschil betrof de vragen of voldaan is aan het uitkeringsvereiste en aan het geldigheidsvereiste. Aan het uitkeringsvereiste is voldaan als de werkneemster in de kalendermaand voorafgaand aan de dienstbetrekking recht had op een WW-uitkering. Het geldigheidsvereiste heeft betrekking op de aan de werkneemster verstrekte doelgroepverklaring.

Eerder in de procedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de bv recht heeft op het LKV. Het moment van indiensttreding bij de eenmanszaak geldt als de aanvang van de dienstbetrekking van de bv. Dat de doelgroepverklaring de eenmanszaak als werkgever vermeldt, doet niet af aan de geldigheid ervan.

De A-G is van mening dat bij de overgang van een onderneming het moment van indiensttreding bij de overdragende werkgever geldt als de aanvang van de dienstbetrekking. Dat betekent dat het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het uitkeringsvereiste. Verder is de A-G van mening dat er onvoldoende grond is voor de opvatting dat bij de overgang van een onderneming de doelgroepverklaring alleen geldig zou zijn voor de overdragende werkgever. Het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het geldigheidsvereiste.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023341, 22/02470 | 23-03-2023