Wettelijke regels berekening WIA-dagloon zijn discriminerend

Wettelijke regels berekening WIA-dagloon zijn discriminerend

Een WW- en een WIA-uitkering worden berekend op basis van het dagloon. Dat is het loon, dat in het refertejaar is verdiend, gedeeld door het aantal dagloondagen in het refertejaar. Bij de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering worden ook de dagloondagen in tijdvakken, waarin de betrokkene geen inkomen heeft gehad, meegeteld. Bij een WW-uitkering is dat anders. Daar worden de dagloondagen, die liggen in loonloze tijdvakken, niet meegeteld. Dit is geregeld in het Dagloonbesluit.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat de keuze van de besluitgever in het Dagloonbesluit leidt tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling, dat alleen is terug te voeren op arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft het UWV opgedragen om een nieuwe vaststelling van het dagloon te maken voor de WIA op dezelfde wijze als dat voor de WW wordt gedaan.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20241525, 20/2508 WIA | 29-07-2024
Hockeytrainer in btw-soap: heeft de inspecteur het doel gemist?

Hockeytrainer in btw-soap: heeft de inspecteur het doel gemist?

Een hockeytrainer verzorgt trainingen voor de topsportklas van een middelbare school en stuurt hiervoor facturen zonder btw. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur aan de trainer een naheffingsaanslag voor de btw opgelegd. De vraag is echter of de inspecteur voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de reden van deze naheffing. Als dit niet het geval is, kan de naheffing volgens het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel onrechtmatig zijn. Hoe oordeelt het hof? Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het verdedigingsbeginsel?

Standpunt van de hockeytrainer

De hockeytrainer is ondernemer voor de btw en heeft een overeenkomst van opdracht gesloten voor het verzorgen van hockeylessen aan leerlingen van de topsportklas van een middelbare school. Voor deze trainingen heeft hij facturen zonder btw uitgereikt, aangezien de hockeytrainer van mening is dat zijn werkzaamheden onder de onderwijsvrijstelling vallen.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur is het hier niet mee eens en legt na het boekenonderzoek een naheffingsaanslag op. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag met de volgende zin onderbouwd: "de gevolgen van het boekenonderzoek zijn besproken met de belastingplichtige en de adviseur van de onderneming. Akkoord is gegaan met de correctie(s)". Met deze magere onderbouwing stelt de inspecteur dat de hockeytrainer wel btw verschuldigd is.

Unierechtelijk verdedigingsbeginsel

De rechtsvraag in deze casus is niet zozeer of de onderwijsvrijstelling van toepassing is, maar of de inspecteur de belastingplichtige voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn standpunt duidelijk te maken voordat het besluit tot naheffing werd genomen. Dit wordt het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel genoemd en is ook van toepassing op btw-kwesties.

Oordeel hof

Het hof oordeelt enerzijds dat uit de beschikbare informatie blijkt dat de controlemedewerker de hockeytrainer tijdig en expliciet op de hoogte heeft gebracht van de voorgenomen naheffingsaanslag. Het hof oordeelt anderzijds echter dat de controlemedewerker niet voldoende nauwkeurig heeft vermeld welke elementen aan de naheffingsaanslag ten grondslag lagen. Het hof diende vervolgens te oordelen of het besluitvormingsproces van de inspecteur zonder de schending van het verdedigingsbeginsel anders had kunnen aflopen. De hockeytrainer heeft aannemelijk gemaakt dat zijn inbreng tot een ander besluit had kunnen leiden. De inspecteur heeft bij de beslissing op bezwaar de boete vernietigd omdat sprake was van een pleitbaar standpunt. Het hof is van oordeel dat het verdedigingsbeginsel is geschonden en vernietigt daarom de naheffingsaanslag.

Tip

Als u wordt geconfronteerd met een naheffingsaanslag, weet dan dat de inspecteur u de gelegenheid moet geven om uw standpunt voldoende duidelijk te maken. Gebeurt dit niet, dan kan een gang naar de rechter leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Neem vooral contact met ons op om uw zaak te bespreken.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20242150, 23/49 | 02-07-2024
De sleutel tot het behoud van zelfstandigenaftrek

De sleutel tot het behoud van zelfstandigenaftrek

Een juridisch dienstverlener diende een aangifte inkomstenbelasting in over 2019 en claimde daarin de zelfstandigenaftrek. De inspecteur wijkt af van de aangifte inkomstenbelasting, kent de zelfstandigenaftrek niet toe en stelt het inkomen vast op € 3.370. Zowel voor de rechtbank als het hof was de centrale vraag of de ondernemer recht heeft op de zelfstandigenaftrek.

De aangifte

De ondernemer gaf in zijn aangifte inkomstenbelasting aan, dat het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) € 2.639 bedraagt. Hoe dit inkomen is berekend, is niet duidelijk. De aangegeven winst uit onderneming is € 850. Na aftrek van de zelfstandigenaftrek resulteert een inkomen van € 0 in box 1.

Bewijslast

Na correspondentie tussen de inspecteur en de belastingplichtige, concludeert de inspecteur dat de ondernemer niet heeft aangetoond dat en hoe hij ten minste 1.225 uren in en aan zijn onderneming heeft besteed. Dit is het vereiste voor het toekennen van de zelfstandigenaftrek. Zowel de rechtbank als het hof oordeelde dat de ondernemer niet aan het urencriterium heeft voldaan.

De agenda

De ondernemer heeft zijn agenda, waarin staat dat hij 1.795 uren aan zijn onderneming heeft gewerkt, overgelegd. De rechtbank en het hof oordeelden echter dat, hoewel de ondernemer 1.795 uren in zijn agenda heeft opgenomen, onduidelijk is waaraan deze uren zijn besteed. Omdat het een aftrekpost betreft, moet de ondernemer dit inhoudelijk kunnen aantonen. Hier wringt de schoen.

Onvoldoende specifiek

Het is voor de rechtbank en het hof onduidelijk wanneer de urenverantwoording in de agenda van de ondernemer is opgesteld. Het overgelegde overzicht is te globaal van aard. Er zijn voornamelijk categorieën beschreven, zoals marktoriëntatie, diverse internetactiviteiten, post ophalen, website en administratie. Per dag is per tijdsblok aangegeven dat aan een aantal van deze activiteiten tijd is besteed. De weergave van deze tijdsbesteding is voor veel dagen identiek. Zonder onderbouwing met nadere bewijsstukken is het voor de rechtbank en het hof onduidelijk waar de opgevoerde uren concreet betrekking op hebben en is nagenoeg geen enkel uur te verifiëren.

Tip: hoe vermijdt u problemen met de urenregistratie?

Een lage omzet hoeft op zich niet te betekenen dat u geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. U maakt het de inspecteur erg makkelijk als u, zoals deze ondernemer, de urenregistratie te algemeen opstelt. Leg duidelijk vast wat u tijdens bepaalde uren heeft gedaan en vermijd algemene omschrijvingen. Dus niet ‘administratie’, maar bijvoorbeeld ‘bank geboekt’, ‘herinneringen aan debiteuren verstuurd’ en ‘inkoopfacturen geboekt’. Zo is duidelijk waar u de uren aan hebt besteed. Daarnaast is het aan te raden een brief te schrijven, waarin u uitlegt waar u zo druk mee bent geweest. Dit helpt de inspecteur en eventueel een rechter een beter inzicht te krijgen in de ondernemer en de bestede uren.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20242041, 23/1209 | 27-05-2024
B&B-eigenaren winnen zaak over kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

B&B-eigenaren winnen zaak over kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Een echtpaar, dat gezamenlijk een bed & breakfast (B&B) exploiteert in een vof, heeft in hun aangifte inkomstenbelasting aanspraak gemaakt op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor investeringen in de gastenkamers. De inspecteur betwist dit en legt een navorderingsaanslag op. De centrale vraag is of het echtpaar recht heeft op deze aftrek. Hoe oordeelt het hof?

De B&B van het echtpaar beschikt over drie gastenkamers met elk een eigen sanitaire voorziening en een gezamenlijke toegang. Daarnaast is er een gemeenschappelijke ruimte, waar de gasten kunnen ontbijten. In hun aangifte inkomstenbelasting heeft het echtpaar de KIA van de winst afgetrokken, ervan uitgaande dat ze hiervoor in aanmerking komen. De aanslag van de ene echtgenoot is vastgesteld conform de ingediende aangifte. Bij de behandeling van de aangifte van de andere echtgenoot heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het echtpaar geen recht heeft op de KIA omdat is geïnvesteerd in een woonhuis. Dergelijke investeringen zijn uitgezonderd van de KIA. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd om de toegekende KIA ongedaan te maken. Het echtpaar diende een bezwaarschrift in, maar de inspecteur verklaarde dit ongegrond. Hierop gingen ze in beroep bij de rechtbank, die hun beroep gegrond verklaarde. De inspecteur ging niet akkoord met het vonnis van de rechtbank en ging in hoger beroep. De vraag die het hof moest beantwoorden is of de gastenkamers van de B&B moeten worden beschouwd als woonhuizen of gedeelten van andere zaken die voor bewoning bestemd zijn.

Het hof is van oordeel dat de gastenkamers geen opstallen zijn, die naar aard en inrichting als woningen bestemd zijn. Een belangrijke overweging hierbij is dat de gastenkamers niet over een eigen woonkamer en keuken beschikken, waardoor de gasten niet in staat zijn zelf maaltijden te bereiden. De badkamers in de gastenkamers zijn als inbouwcabines ingebouwd en bieden slechts minimale voorzieningen. Het hof concludeert dat de gastenkamers niet onder de definitie van woonhuizen vallen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat het echtpaar daarom recht heeft op de KIA.

Bent u eigenaar van een B&B of overweegt u uw woning te verbouwen om een B&B te starten? Neem dan contact met ons op om te bespreken hoe u, met de juiste informatie, aanspraak kunt maken op KIA voor uw investeringen. Met de juiste voorbereiding kunt u wellicht ook profiteren van dit fiscale voordeel.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20242142, 22/1527 | 02-07-2024
Prestaties binnen fiscale eenheid omzetbelasting

Prestaties binnen fiscale eenheid omzetbelasting

Het Hof van Justitie EU heeft onlangs een arrest gewezen over de gevolgen voor de heffing van omzetbelasting voor prestaties binnen een fiscale eenheid. Het Duitse Bundesfinanzhof had hierover prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU voorgelegd. Het hof maakt duidelijk dat prestaties onder bezwarende titel binnen een fiscale eenheid niet aan omzetbelasting zijn onderworpen. Dit geldt ook wanneer de afnemer van deze prestaties binnen de groep geen of een beperkt recht op aftrek van voorbelasting heeft. Het Hof van Justitie EU deelt niet de opvatting dat dergelijke prestaties belast zouden moeten worden om het risico van verlies van belastinginkomsten te vermijden. Dit risico vloeit niet voort uit de toepassing van de nationale regels over de fiscale eenheid, maar uit de toepassing van het gemeenschappelijke btw-stelsel en de regels over de aftrek van btw.

De Duitse regelgeving voor de fiscale eenheid wijkt af van de Nederlandse. In Nederland vormen alle onderdelen van een fiscale eenheid samen één nieuwe belastingplichtige. In Duitsland gaan de ondergeschikte leden voor de heffing van omzetbelasting op in de moedermaatschappij van de fiscale eenheid, die als enige nog aangiften omzetbelasting doet.

Het Hof van Justitie EU bevestigt met zijn arrest de Nederlandse praktijk dat prestaties tussen leden van een fiscale eenheid niet leiden tot heffing van omzetbelasting.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2024599, C 184/23 | 10-07-2024