sep 26, 2024 | Sociale verzekeringen
De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal in één keer te laten uitkeren niet eerder dan per 1 juli 2025 kan worden ingevoerd. De vorige minister had de Kamer eerder meegedeeld dat dit keuzerecht bedrag ineens op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens zal in de week van 24 september 2024 plaatsvinden. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat voor het tijdig informeren van deelnemers ten minste een periode van zes maanden nodig is. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 niet haalbaar is.
De uiteindelijke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de voortgang van de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2024-0000198498 | 09-09-2024
sep 26, 2024 | Overdrachtsbelasting
Een jong stel heeft een woning gekocht. Bij de levering is overdrachtsbelasting betaald over de getaxeerde waarde van de woning, die hoger is dan de betaalde koopsom. De vraag is of de koopprijs of de hogere taxatiewaarde als maatstaf moet dienen voor de heffing van overdrachtsbelasting. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag is de startersvrijstelling al dan niet van toepassing.
Standpunt kopers
De kopers hebben de woning gekocht voor € 395.000. De woning is door een taxateur echter getaxeerd op € 430.000. De kopers hebben de woning aangekocht om deze als hoofdverblijf te gebruiken en hebben bij de aangifte overdrachtsbelasting een beroep gedaan op de startersvrijstelling. Daarvoor geldt dat de waarde van de woning onder een zekere grens moet liggen. Destijds bedroeg deze grens € 400.000. De kopers menen dat de koopsom bepalend is voor de heffing van overdrachtsbelasting.
Standpunt inspecteur
De inspecteur betoogt dat de maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting de getaxeerde waarde van € 430.000 moet zijn, aangezien dit bedrag de waarde in het economisch verkeer zou vertegenwoordigen. De inspecteur stelt bovendien dat de koopprijs van € 395.000 afwijkt van de marktwaarde, mede omdat de woning niet openbaar is aangeboden en de verkoper een bekende was van de kopers.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de taxatiewaarde van € 430.000 als uitgangspunt dient voor de heffing van overdrachtsbelasting. Dit betekent dat de startersvrijstelling niet van toepassing is, omdat de waarde hoger is dan de grens van € 400.000.
Oordeel van het hof
In hoger beroep komt Hof Den Haag tot een ander oordeel. Het hof oordeelt dat de transactie tussen onafhankelijke partijen heeft plaatsgevonden en dat de overeengekomen koopprijs van € 395.000 niet afwijkt van de waarde in het economisch verkeer. Het taxatierapport, dat voor financieringsdoeleinden is opgesteld door een vriendin van de kopers, heeft het hof terzijde geschoven. Het hof oordeelt dat de koopprijs van € 395.000 als maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden gehanteerd.
Wettelijk kader en gevolgen
Overdrachtsbelasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak. Volgens de Wet op belastingen van rechtsverkeer is de waarde ten minste gelijk aan de tegenprestatie. De waarde van een woning moest destijds onder de grens van € 400.000 liggen om in aanmerking te komen voor de startersvrijstelling. Het hof oordeelt dat de waarde van de woning in dit geval € 395.000 bedroeg, waardoor de startersvrijstelling van toepassing was. Dit betekent dat de kopers recht hebben op teruggaaf van de betaalde overdrachtsbelasting.
Conclusie
Het hof heeft duidelijk gemaakt dat de tussen onafhankelijke partijen overeengekomen koopprijs doorgaans de juiste maatstaf is voor de heffing van overdrachtsbelasting, mits er geen sprake is van marktverstorende omstandigheden. Twijfelt u bij de aankoop van een woning over de juiste toepassing van de overdrachtsbelasting of de startersvrijstelling? Neem contact met ons op voor deskundig advies en begeleiding.
Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241434, BK-23/1207 | 02-07-2024
sep 25, 2024 | Ondernemingswinst
An error occured
sep 18, 2024 | Belastingplan
Met de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 zijn de volgende maatregelen ingevoerd in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregelingen aanmerkelijk belang (DSR ab):
- aan derden verhuurde onroerende zaken kwalificeren niet voor de BOR en de DSR ab;
- de doelmatigheidsmarge van 5% voor beleggingsvermogen in de BOR en de DSR ab is afgeschaft;
- bedrijfsmiddelen die zowel privé als zakelijk worden gebruikt, kwalificeren slechts voor de BOR en DSR ab voor zover deze in de onderneming worden gebruikt;
- de dienstbetrekkingseis in de DSR ab is vervallen;
- er geldt een minimumleeftijd van 21 jaar voor de verkrijger bij schenking van een ab voor de DSR ab en voor schenking voor de BOR;
- de volledige vrijstelling in de BOR geldt tot een goingconcernwaarde van € 1,5 miljoen. Daarboven geldt een vrijstelling van 75%;
- de verwateringsregeling in de BOR en de DSR ab is verruimd door het laten vervallen van de eis dat een indirect belang ten minste 0,5% moet bedragen voor bepaalde familiesituaties;
- de toegang tot de BOR is uitgebreid tot kleine aandelenbelangen als de schenker of erflater samen met familieleden een belang van ten minste 25% in een bedrijf houdt.
De eerste maatregel is per 1 januari 2024 in werking getreden. De maatregelen 2 tot en met 8 treden in werking op 1 januari 2025.
Het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 bevat de volgende maatregelen in de BOR en de DSR ab:
- de toegang tot beide regelingen wordt beperkt tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5% van het geplaatste kapitaal;
- de bezits- en de voortzettingseis in de BOR worden versoepeld. De voortzettingseis wordt beperkt tot drie jaar;
- onbedoeld gebruik van de BOR op (zeer) hoge leeftijd wordt aangepakt;
- een specifieke constructie met een bedrijfsopvolgingscarrousel wordt aangepakt;
- de inwerkingtredingsdatum van de verruiming van de verwateringsregeling en de toegang voor kleine familiebelangen wordt gewijzigd van 1 januari 2025 naar een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip; en
- het salderen van de schuld met de waarde van ter beschikking gestelde onroerende zaken en enkele wetstechnische verbeteringen.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 17-09-2024
sep 18, 2024 | Belastingplan
Het kabinet stelt een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor. Het maximumbedrag voor het eerste kind gaat van € 2.436 in 2024 naar € 2.511. De afbouw van de bedragen gaat van 6,75% in 2024 naar 7,10%. De verhoging van het kindgebonden budget voor een ouder, die geen partner heeft, daalt van € 3.480 naar € 3.389 in 2025.
Daarnaast stelt het kabinet de volgende aanpassingen voor:
- Het verhogen van het maximumbedrag van het eerste kind met € 66 in 2026, € 64 in 2027 en € 66 in 2028.
- Het verhogen van het maximumbedrag voor het tweede en volgende kind met € 66 in 2026, € 64 in 2027 en € 66 in 2028.
- Het verhogen van het afbouwpercentage naar 7,60 per 1 januari 2026.
- Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,05 per 1 januari 2027.
- Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,50 per 1 januari 2028.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 17-09-2024