okt 31, 2024 | Belastingplan
De staatssecretaris van Financiën heeft de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. De nota van wijziging bevat maatregelen, die zijn aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2025.
Aanpassing vervoerskosten aftrek specifieke zorgkosten
Kosten van vervoer kunnen als specifieke zorgkosten aftrekbaar zijn. Voor het bezoeken van bepaalde langdurig verpleegde personen geldt voor autokosten een forfaitair bedrag van € 0,23 per kilometer. Parkeer-, veer- en tolgelden zijn in dat forfait inbegrepen. Op grond van het wetsvoorstel gaat dit forfait vanwege de eenvoud en doelmatigheid ook gelden voor zorgkilometers. Bij nader inzien acht het kabinet het bedrag van € 0,23 te laag. Daarom wordt in de nota van wijziging geregeld dat bij zorgkilometers ook de in dat kader werkelijk gemaakte parkeer-, veer- en tolgelden aftrekbaar zijn. Dat gaat ook gelden voor de aftrek van reiskosten voor het regelmatig bezoeken van een langdurig verpleegde persoon. De kosten voor parkeer- veer- en tolgelden zijn alleen aftrekbaar als de kosten op de belastingplichtige drukken en het betalingsbewijs kan worden overlegd.
Aanpassing expatregeling
De versobering van de 30%-regeling met ingang van 1 januari 2025 uit het Belastingplan 2024 wordt grotendeels teruggedraaid. Per 1 januari 2027 wordt de maximale onbelaste vergoeding op 27% van de totale arbeidsbeloning gesteld. Per die datum gaan ook hogere salarisnormen gelden. Op basis van het prijspeil 2024 gaat de salarisnorm van € 46.107 naar € 50.437. Voor ingekomen werknemers, die jonger zijn dan 30 jaar en een mastergraad hebben behaald, geldt een lagere salarisnorm van € 35.048. Deze norm gaat per 1 januari 2027 omhoog naar € 38.338. De verhoogde salarisnormen zullen nog geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactoren voor 2025, 2026 en 2027. Het bedrag van de salarisnorm dient aan belastbaar loon te worden genoten op kalenderjaarbasis om te kwalificeren als specifieke deskundige.
Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor ingekomen werknemers, voor wie uiterlijk in 2023 de 30%-regeling is toegepast. Het constante forfait van 27% gaat voor het overige gelden voor ingekomen en voor uitgezonden werknemers.
Algemeen woningtarief overdrachtsbelasting naar 8%
Per 1 januari 2023 is het algemene tarief in de overdrachtsbelasting verhoogd van 8% naar 10,4%. Nu wordt voorgesteld om het algemene tarief voor woningen met ingang van 1 januari 2026 terug te brengen naar 8%. Het lage tarief van 2% en de startersvrijstelling blijven gelden voor de verkrijging van een woning die voor de verkrijger als hoofdverblijf gaat dienen en mits aan de voorwaarden is voldaan.
Indexering verlaagde energiebelastingtarieven glastuinbouw
In de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) zijn de verlaagde energiebelastingtarieven voor aardgas ten behoeve van de glastuinbouw geregeld. Abusievelijk is bij de wijziging van de Wbm bij de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw verzuimd de tarieven van de derde en vierde schijf met ingang van 1 januari 2025 van rechtswege te koppelen aan de reguliere energiebelastingtarieven op aardgas. In deze nota van wijziging wordt deze omissie hersteld.
Overgangsrecht btw
Per 1 januari 2026 gaat voor een aantal diensten, waarvoor nu het lage tarief geldt, het hoge tarief gelden. Met deze nota van wijziging wordt geregeld dat ook overdrachten in 2025 van vouchers, die betrekking hebben op prestaties, die vanaf 1 januari 2026 worden verricht, worden belast naar het algemene tarief.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2024-0000462053 | 27-10-2024
okt 31, 2024 | Overdrachtsbelasting
Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken wordt overdrachtsbelasting geheven. De belasting bedraagt in beginsel 10,4% van de waarde van de onroerende zaak. Onder voorwaarden geldt voor de verkrijging van een woning een lager tarief van 2% of een vrijstelling van overdrachtsbelasting (de startersvrijstelling). Een onroerende zaak is voor de overdrachtsbelasting een woning als hij naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Dat moet worden bepaald aan de hand van objectieve maatstaven. Indien verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden, is het aan degene die zich beroept op een wijziging van de aard van de onroerende zaak om te stellen en zo nodig aannemelijk te maken dat de onroerende zaak op het moment van de overdracht naar zijn aard tot woning is bestemd.
De vraag in een procedure voor de rechtbank was of de startersvrijstelling kan worden toegepast op de verkrijging van een voormalige basisschool. De school is aangekocht om te verbouwen tot woning. Ten tijde van de verkrijging was het bestemmingsplan aangepast en hadden al enige verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden. De inspecteur heeft toepassing van de startersvrijstelling geweigerd omdat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging geen woning was. De enige werkzaamheid die voorafgaand aan de levering is verricht, is het ombouwen van een toilet tot een douche. Dat vindt de rechtbank onvoldoende om de aard van de onroerende zaak te wijzigen. Volgens de rechtbank had de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door de belanghebbende nog zijn oorspronkelijk aard. Dat betekent dat terecht het reguliere tarief van 10,4% op de verkrijging is toegepast.
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20247025, BRE 23/10714 | 15-10-2024
okt 31, 2024 | Inkomstenbelasting
Een procedure voor Hof Den Bosch betrof de vraag of apart wonende gehuwden voor de belastingheffing als alleenstaande kunnen worden aangemerkt. Het geschil spitste zich toe op de vragen of sprake is van fiscaal partnerschap en of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen voor een juist bedrag in de belastingheffing zijn betrokken.
Echtgenoten worden als elkaars fiscale partner aangemerkt, tenzij zij van tafel en bed zijn gescheiden. In dat geval gelden zij als ongehuwd. Echtgenoten worden niet meer als partner aangemerkt als zij een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed hebben ingediend en niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Feitelijk gescheiden van elkaar leven maakt geen einde aan het fiscale partnerschap van echtgenoten.
De gezamenlijke inkomensbestanddelen van de echtgenoten betroffen de inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek. De Wet IB 2001 bepaalt dat gemeenschappelijke inkomensbestanddelen worden geacht bij ieder van de fiscale partners voor de helft op te komen, tenzij zij voor een andere verdeling hebben gekozen in de aangiften.
Slechts één woning van een belastingplichtige en zijn partner wordt aangemerkt als de eigen woning. Als er meerdere woningen daarvoor in aanmerking komen, moet een keuze voor een eigen woning worden gemaakt in de aangifte. Omdat de aangifte van de echtgenote van de belanghebbende als eerste is ingediend, heeft de inspecteur haar woning als eigen woning voor beide partners in aanmerking genomen. Omdat de belanghebbende en zijn echtgenote geen keuze hebben gemaakt over de onderlinge verdeling van de inkomsten en lasten van de eigen woning, heeft de inspecteur aan ieder 50% van de inkomsten en de lasten toegerekend. De in de aangifte van de belanghebbende opgenomen negatieve inkomsten van zijn woning heeft de inspecteur niet in aftrek toegestaan.
Bij de berekening van de aftrek van specifieke zorgkosten heeft de inspecteur, in afwijking van de aangifte, rekening gehouden met het inkomen van de echtgenote bij de bepaling van de drempel. Vanwege de hoogte van het gezamenlijke verzamelinkomen heeft de inspecteur de in de aangifte opgenomen verhoging van 113% van de specifieke zorgkosten geschrapt.
Naar het oordeel van het hof zijn de correcties terecht aangebracht.
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20242585, 22/2321 | 13-08-2024
okt 24, 2024 | Loonbelasting
Op grond van de wet op de loonbelasting dient een bv voor een aanmerkelijk belanghouder, die werkzaamheden verricht voor deze vennootschap, ten minste een gebruikelijk loon in aanmerking te nemen.
De inspecteur heeft na een boekenonderzoek bij een bv het standpunt ingenomen dat de gebruikelijk-loonregeling van toepassing is op de arbeidsverhouding van de houdster van een aanmerkelijk belang. Zij heeft persoonlijk arbeid verricht voor de bv en daarvoor vanuit haar eenmanszaak facturen gestuurd. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan de bv met een vergrijpboete van 50% van de nageheven loonbelasting.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat op de arbeidsverhouding van de aanmerkelijkbelanghoudster de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Volgens de rechtbank kan de bv aan de aanslag vennootschapsbelasting niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de inspecteur zou afzien van de correcties uit het boekenonderzoek. De aangifte is geautomatiseerd afgedaan. Bij een geautomatiseerde afdoening is er geen sprake van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.
De inspecteur heeft het gebruikelijk loon berekend op basis van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Hij is daarbij uitgegaan van de verklaring van de aanmerkelijkbelanghoudster dat zij altijd 50 uur per week heeft gewerkt. Op basis van het gemiddelde uurtarief in de branche heeft de inspecteur het gebruikelijke loon voor 2020 vastgesteld op € 34.125.
Omdat dit bedrag lager is dan het voor 2020 geldende normbedrag van € 46.000 diende de bv aannemelijk te maken dat de inspecteur een te hoog loon in aanmerking heeft genomen.
Gelet op de eerdere verklaring over het aantal gewerkte uren ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de berekening van het gebruikelijke loon van een lager aantal uren uit te gaan. De naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
Op grond van de wet kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen als het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting, die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen ten onrechte niet of te laat is betaald. De bewijslast voor opzet rust op de inspecteur. Ter onderbouwing voerde de inspecteur aan dat de bv op de hoogte moet zijn geweest van de gebruikelijkloonregeling, maar er willens en wetens voor heeft gekozen de werkzaamheden te laten verrichten als inhuur via de eenmanszaak. De rechtbank vindt dat onvoldoende om opzettelijk handelen door de bv aan te tonen. De rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd.
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20246807, BRE 23/9313 | 06-10-2024
okt 24, 2024 | Overige heffingen
Gemeenten kunnen parkeerbelasting heffen. De Gemeentewet verstaat onder parkeren het gedurende een aaneengesloten periode laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of het onmiddellijk laden of lossen van goederen. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 1999 “onmiddellijk laden en lossen” uitgelegd als het bij voortduring in- of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht. Dat moet direct aansluitend aan het tot stilstand brengen van de auto aanvangen en mag niet langer duren dan de tijd die daarvoor nodig is. Vanwege de omvang of het gewicht van de zaken kunnen zij niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse worden gehaald of gebracht.
De rechtbank Rotterdam heeft de aan een pakketbezorger opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam vernietigd. De pakketbezorger had met een (magneet)bord op zijn voertuig aangegeven dat hij bezorger is. Per adres heeft hij niet langer dan twee minuten stilgestaan. De afgeleverde pakketjes zijn per stuk makkelijk te dragen maar tezamen kunnen ze niet door een persoon worden gedragen en bezorgd. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van laden en lossen.
Hof Den Haag heeft het hoger beroep van de gemeentelijke heffingsambtenaar ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Tussen partijen was niet in geschil dat de auto uitsluitend heeft stilgestaan voor het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar adressen waar de pakketten moesten worden afgegeven, het afleveren daarvan en het teruglopen naar de auto. Vanwege de beperkte omvang van de pakketten meende de heffingsambtenaar dat geen sprake was van “onmiddellijk laden en lossen”. De pakketbezorger heeft op de dag, waarop de naheffingsaanslag betrekking had, 89 pakketten bezorgd. De pakketten bevatten kleding en verschilden van zakken tot dozen van verschillende omvang en gewicht. De grootste dozen hadden een omvang van ongeveer 80x60x50 cm. Volgens het hof is niet vereist dat per parkeerincident of bezorgadres moet worden beoordeeld of sprake is van onmiddellijk laden en lossen. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat een andere wijze van vervoer dan per auto mogelijk was.
Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241616, BK-23/719 | 10-09-2024