Intracommunautaire verwerving nieuwe auto

Intracommunautaire verwerving nieuwe auto

Omzetbelasting wordt onder meer geheven ter zake van de intracommunautaire verwerving van een nieuw vervoermiddel in Nederland. Voor de omzetbelasting geldt een auto als een nieuwe auto wanneer deze niet langer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen en maximaal 6.000 km heeft afgelegd.

De belastingdienst legde vanwege de intracommunautaire verwering van een nieuwe auto een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Het betrof een door een in Nederland wonende werknemer in Duitsland gekochte auto, die de werknemer vervolgens doorverkocht aan zijn werkgever. Niet in geschil was dat de auto aan en door de werknemer was geleverd en dat de auto kwalificeerde als een nieuw vervoermiddel. Evenmin was in geschil dat het vervoer van de auto van Duitsland naar Nederland moest worden toegerekend aan de levering door de dealer aan de werknemer en niet aan de levering door de werknemer aan zijn werkgever.

Hof Arnhem-Leeuwarden stelde vast dat de werknemer een intracommunautaire verwerving van de auto in Nederland heeft verricht. De werknemer bestreed de naheffingsaanslag omdat sprake was van een dubbele heffing, namelijk van Duitse btw op de aankoop en omzetbelasting op de intracommunautaire verwerving. Volgens hem zou in Nederland rekening moeten worden gehouden met de al in Duitsland betaalde Duitse btw, die op de auto is blijven drukken.

De btw-richtlijn 2006 kent echter de mogelijkheid om een in een andere lidstaat gekochte auto vrij van buitenlandse btw in Nederland te verwerven door tijdig teruggaaf te vragen van de in het buitenland geheven btw. De werknemer heeft de daarvoor geldende termijn ongebruikt laten verstrijken. Daar hoeft de Nederlandse Belastingdienst geen rekening mee te houden. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20218276, 20/00393 | 30-08-2021
Levering slooppand of bouwterrein?

Levering slooppand of bouwterrein?

De levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. Er geldt een uitzondering op de vrijstelling voor de levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaar na de eerste ingebruikneming en voor de levering van een bouwterrein. Als bouwterrein wordt aangemerkt onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met één of meer gebouwen.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de levering van de onroerende zaak, gecombineerd met in de akte van levering genoemde werkzaamheden, waaronder het saneren en bouwrijp maken van de grond, twee afzonderlijke prestaties betrof of één samengestelde handeling. De werkzaamheden kwamen voor rekening en risico van de verkoper.

Volgens het hof was het doel van partijen de levering van een bouwterrein. Het zou kunstmatig zijn om de levering van het perceel grond en de daaropvolgende werkzaamheden als niet met elkaar verbonden handelingen te beschouwen, omdat het terrein pas na de werkzaamheden bruikbaar was voor het realiseren van de door de koper beoogde nieuwbouw. Naar het oordeel van het hof was sprake van de levering van een bouwterrein en heeft de inspecteur terecht aan de verkoper een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20218275, 20/00078 | 30-08-2021
Afschermen adresgegevens in Handelsregister

Afschermen adresgegevens in Handelsregister

De staatssecretaris van EZK heeft Kamervragen over het niet uitvoeren van een door de Tweede Kamer aangenomen motie over het afschermen van de privéadressen van ondernemers in het Handelsregister beantwoord. De staatssecretaris vindt het standaard afschermen van adressen van ondernemers te ver gaan. Wel heeft zij een voorstel tot wijziging van het Handelsregisterbesluit gedaan om woonadressen standaard af te schermen. Dit biedt echter geen oplossing in gevallen waarin het vestigingsadres van de onderneming gelijk is aan het woonadres van de ondernemer. In die gevallen zou de ondernemer een alternatief vestigingsadres voor de onderneming moeten kiezen. Volgens de staatssecretaris is dat mogelijk, zelfs wanneer de werkzaamheden uitsluitend of overwegend op het woonadres plaatsvinden. Het streven is dat dit voorstel in het najaar van 2021 in het Staatsblad wordt gepubliceerd.

Het vermelden van het vestigingsadres van ondernemingen en rechtspersonen in het openbarre Handelsregister draagt bij aan de rechtszekerheid in het handelsverkeer. De staatssecretaris wijst erop dat het Europeesrechtelijk niet is toegestaan om de vestigingsadressen van rechtspersonen af te schermen.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-O / 21197678 | 05-09-2021
Financiën niet van plan box-3-heffing direct aan te pakken

Financiën niet van plan box-3-heffing direct aan te pakken

Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in een van de massaalbezwaarprocedures over de belastingheffing in box 3 zijn Kamervragen gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de box 3-heffing voor de jaren 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd is met het discriminatieverbod van het EVRM. Een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de gelijke behandeling van ongelijke gevallen ontbreekt. De rechtbank zag geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren, omdat zij daarvoor politieke keuzes zou moeten maken, die aan de wetgever zijn. De staatssecretaris van Financiën wijst erop dat er meer zaken lopen in de massaalbezwaarprocedure. De rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod op regelniveau. Verder wijst de staatssecretaris erop dat de Hoge Raad zich nog niet over deze materie heeft uitgelaten. Het bieden van rechtsherstel zou daarom prematuur zijn. De staatssecretaris verwijst naar de nog te presenteren contourennota voor een heffing in box 3 op basis van werkelijk behaalde rendementen. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet is het wachten op het volgende kabinet om daarin keuzes te maken.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000169965 | 09-09-2021
Einde terbeschikkingstellingsregeling door verhuur aan derde

Einde terbeschikkingstellingsregeling door verhuur aan derde

Vermogensbestanddelen van een particulier vallen in box 3, tenzij het gaat om de eigen woning of vermogensbestanddelen die worden gebruikt voor een onderneming of voor het behalen van resultaat uit werkzaamheden. De opbrengst van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen door een aanmerkelijkbelanghouder aan de vennootschap, waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, is belast in box 1.

Een dga verwerkte een door hem in 2007 aangekochte onroerende zaak aanvankelijk als bezitting in box 3 in zijn aangiften. In zijn aangifte 2011 kwam de dga hierop terug en verwerkte hij de onroerende zaak als ter beschikking gesteld aan de eigen bv. De onroerende zaak bestond uit een bedrijfsgedeelte en een bovenwoning met aparte ingang. De in 2011 ingezette lijn is voortgezet in de aangiften tot en met 2014. Volgens Hof Den Bosch betrof de herziening een bewuste actie, aangezien in de aangifte vennootschapsbelasting 2012 van de bv de huurinkomsten van de dga van de jaren 2007 tot en met 2012 als huurlasten in aanmerking zijn genomen.

Uit het aangiftegedrag van de dga en van de bv leidt het hof af dat de gehele onroerende zaak tot de verhuur van de bovenwoning aan een derde per 1 juni 2014 ter beschikking is gesteld aan de bv. Aan de terbeschikkingstelling van de bovenwoning kwam door de verhuur een einde. Bij het einde van de terbeschikkingstelling wordt het verschil tussen de waarde (of de verkoopopbrengst) van het vermogensbestanddeel en de boekwaarde daarvan belast in box 1. De inspecteur is ervan uitgegaan dat de bovenwoning reeds per 1 januari 2014 niet meer ter beschikking is gesteld. Bij het einde van de terbeschikkingstelling is de bovenwoning van box 1 naar box 3 overgegaan. Op dat moment was de waarde volgens de inspecteur € 252.500. Het hof achtte deze waarde voldoende aannemelijk gemaakt. De door de inspecteur aangebrachte correctie van de boekwinst op de bovenwoning bleef in stand.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20212560, 20/00124 | 11-08-2021