Loon tijdens vakantie inclusief vergoeding voor overuren?

Loon tijdens vakantie inclusief vergoeding voor overuren?

In het Burgerlijk Wetboek is bepaald, dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken. De bepaling in het Burgerlijk Wetboek is bedoeld ter uitvoering van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn. De Hoge Raad legt het begrip loon ruim uit. De Arbeidstijdenrichtlijn omvat geen expliciete regels over de hoogte van het loon waarop de werknemer tijdens vakantie recht heeft.

Het Hof van Justitie EU heeft drie belangrijke arresten gewezen over het loon tijdens vakantie. De strekking van het oudste arrest is dat de werknemer tijdens zijn vakantie zijn normale loon dient te ontvangen.

In het tweede arrest was aan de orde hoe moet worden bepaald wat het normale loon van een werknemer is als dat loon uit verschillende componenten bestaat. Volgens het Hof van Justitie EU moet in een dergelijk geval een specifieke analyse worden uitgevoerd. Alle vergoedingen die de werknemer ontvangt voor de uitvoering van de taken, die hem in de arbeidsovereenkomst zijn opgedragen, worden gerekend tot zijn globale beloning. De vergoeding van occasionele of bijkomende kosten, die worden gemaakt bij uitvoering van de taken, hoeven niet in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het vakantieloon.

In het derde arrest heeft het Hof van Justitie EU erop gewezen dat vergoedingen voor gemaakte overuren in beginsel geen deel uitmaken van het gewone loon waarop de werknemer tijdens zijn vakantie recht heeft. Dat is anders wanneer uit de arbeidsovereenkomst de verplichting voortvloeit om regelmatig overuren te maken en de vergoeding daarvoor een belangrijk onderdeel vormt van de totale beloning van de werknemer.

De rechtbank onderzocht in een procedure van een werknemer, die nabetaling van achterstallig salaris vorderde van zijn werkgever, of de werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst of de cao verplicht was overuren te maken, die voorzienbaar en gebruikelijk waren. Dat was niet het geval. Uit het gegeven dat de werknemer overwerk uitvoerde en uitvoert, kan volgens de rechtbank het bestaan van een verplichting daartoe niet worden afgeleid. De rechtbank stelde verder vast dat de omvang van het overwerk in een reeks van jaren zo sterk fluctueerde, dat het niet voorzienbaar en gebruikelijk was dat de werknemer overwerk verrichtte. De vordering tot nabetaling is afgewezen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20213543, 8393007 | 11-05-2021
Regeling NOW-4 gepubliceerd

Regeling NOW-4 gepubliceerd

De minister van SZW heeft de op 27 mei 2021 aangekondigde verlenging van de NOW-regeling gepubliceerd in de Staatscourant. Hoewel het de zesde tranche van de NOW betreft, heeft de regeling de naam NOW-4 gekregen. Ten opzichte van de NOW-3 geldt in het derde kwartaal van 2021 een omzetverliesplafond. Het op te geven omzetverlies voor de berekening van de hoogte van de NOW wordt begrensd op 80%. Een hoger verwacht of gerealiseerd omzetverlies dan 80% leidt niet tot een hoger subsidiebedrag. Het subsidiepercentage blijft 85. Dit betekent dat een bedrijf met een omzetverlies van 80% of meer subsidie krijgt voor 68% (80 x 85%) van de loonkosten. Voor bedrijven met een omzetverlies van 20 tot 80% verandert er niets ten opzichte van de eerdere regeling. Het kabinet verwacht dat in het vierde kwartaal van dit jaar alle restricties en contactbeperkende maatregelen zullen zijn opgeheven. Daarom wordt alle steun, waaronder de NOW, met ingang van het vierde kwartaal beëindigd.

Evenals in de NOW-1, -2 en -3 geldt een omzetverliesdrempel van 20%. De forfaitaire opslag voor werkgeverslasten van 40% blijft in stand. Ook de maximering van het in aanmerking te nemen loon blijft hetzelfde, namelijk tweemaal het maximum dagloon (€ 9.812,30 per maand).

Ook onder de NOW-4 mag de loonsom met 10% dalen zonder gevolgen voor het subsidiebedrag.

Onder de NOW-4 is een derdenverklaring nodig vanaf € 40.000 aan voorschot of definitief subsidiebedrag. Een accountantsverklaring is vereist wanneer het voorschot of de definitieve subsidie € 125.000 of meer bedraagt.

Een aanvraag voor de NOW-4 kan tot en met 30 september 2021 worden ingediend bij het UWV.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2021-0000100044, Stcrt. 2021, 36246 | 22-07-2021
Wijziging besluit Wet financiering sociale verzekeringen

Wijziging besluit Wet financiering sociale verzekeringen

Naast de verplichting om het loon door te betalen van zieke werknemers hebben werkgevers de verplichting om de werknemer te re-integreren. In eerste instantie is re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf. Als dat niet lukt, moet onderzocht worden of de werknemer bij een andere werkgever het werk kan hervatten. Het kabinet heeft besloten kleine werkgevers  tegemoet te komen in de kosten van loondoorbetaling. Dat is mogelijk gemaakt door een wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, waarmee wordt voorzien in differentiatie naar grootte van werkgever bij de premieheffing voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). De minister van SZW heeft een besluit tot wijziging van het besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het besluit structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) gepubliceerd. Het besluit regelt de uitwerking van de hiervoor genoemde wijziging van de Wfsv. De inwerkingtreding van de gedifferentieerde premieheffing is voorzien per 1 januari 2022. In het wijzigingsbesluit wordt onderscheid gemaakt tussen kleine werkgevers en middelgrote en grote werkgevers. De loonsom van een kleine werkgever bedraagt maximaal 25 keer het gemiddelde premieplichtige loon. In het besluit wordt verder bepaald hoe voor de bepaling van de grootte omgegaan moet worden met een overgang van onderneming. De systematiek voor de Werkhervattingskas (Whk) wordt aangepast zodat er voor de premievaststelling Whk en Aof dezelfde definities van kleine werkgevers gelden. Dat betekent dat ook voor de Whk de grens tussen kleine werkgever en middelgrote werkgever wordt gelegd bij een premieplichtige loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon.

Voor kleine werkgevers worden de WGA- en ZW-premie per sector vastgesteld. Voor middelgrote werkgevers worden de WGA- en ZW-premiecomponenten gedeeltelijk per sector en gedeeltelijk individueel vastgesteld. Voor grote werkgevers worden de WGA- en ZW-premiecomponenten volledig individueel vastgesteld.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2021-0000074363; Staatsblad 2021, 340 | 06-07-2021
Mededeling verrekening door Belastingdienst

Mededeling verrekening door Belastingdienst

De Invorderingswet geeft de ontvanger van de Belastingdienst de bevoegdheid om aan een belastingschuldige uit te betalen en van hem te innen bedragen aan belastingen en heffingen te verrekenen. De ontvanger doet mededeling van verrekening aan de belastingschuldige. De mededeling van verrekening met een openstaande belastingschuld is geen besluit waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Dat houdt in dat er ook geen toegang tot de bestuursrechter is wanneer de ontvanger geen beslissing neemt op een tegen een verrekening gericht bezwaar. De bestuursrechter zal zich in een dergelijk geval onbevoegd moeten verklaren.

Met betrekking tot de verrekening van belasting kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.

Opmerkelijk is dat Hof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep tegen een onbevoegdverklaring door de rechtbank aan de belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling heeft toegekend. De redelijke termijn voor de berechting van een zaak in hoger beroep bedraagt twee jaar nadat het hogerberoepschrift door het hof is ontvangen. In dit geval deed het hof vijf maanden na het verstrijken van de redelijke termijn uitspraak.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20215429, 19/00013 | 31-05-2021
Belasting in box 3 hoger dan behaald rendement

Belasting in box 3 hoger dan behaald rendement

Belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom is slechts toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake als de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid.

Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden betrekken.

Als de vraag voorligt of de belastingheffing in box 3 leidt tot een individuele en buitensporige last als deze hoger is dan het werkelijke rendement, moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. De omstandigheid dat een belastingplichtige door de belastingheffing inteert op zijn vermogen kan een aanwijzing zijn dat sprake is van een buitensporige last.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd omdat uit de uitspraak niet blijkt dat het hof heeft onderzocht of de belanghebbende door de belastingheffing inteert op zijn vermogen. Hof Arnhem-Leeuwarden moet nu onderzoeken of er sprake is van een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20211047, 20/02453 | 01-07-2021