Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap is per 1 januari 2023 in werking getreden. Op grond van deze wet wordt het bovenmatige deel van de schulden, die de houder van een aanmerkelijk belang in een vennootschap aan die vennootschap heeft, aangemerkt als een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang. Dat betekent dat dit deel van de schulden wordt belast in box 2 van de inkomstenbelasting. De wet geldt ook voor de partner van de houder van het aanmerkelijke belang en voor schulden, die zij gezamenlijk hebben. Het bovenmatige deel van de schulden is het totaal van de schulden, voor zover dat meer bedraagt dan € 700.000. Het bedrag van € 700.000 wordt vermeerderd met bedragen, die eerder op grond van deze regeling in de belastingheffing zijn betrokken.

Let op: dit maximumbedrag geldt voor beide partners gezamenlijk.

Het totaal van de schulden wordt aan het einde van het kalenderjaar bepaald op basis van de nominale waarde. Eigenwoningschulden aan de vennootschap tellen niet mee als voor deze schulden een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap.

De regeling geldt overigens ook voor schulden van een met de houder van het aanmerkelijke belang verbonden persoon en diens partner aan de vennootschap. Die schulden worden toegerekend aan de houder van het aanmerkelijke belang, voor zover deze meer bedragen dan € 700.000. Verbonden personen zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | Staatsblad 2022, 531 | 26-12-2022
Tarieven en heffingskortingen 2023

Tarieven en heffingskortingen 2023

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2023 als volgt.

tariefschijf

inkomen op jaarbasis

belasting en premies volksverzekeringen, jonger dan AOW-leeftijd

idem, AOW-leeftijd en ouder

 1a

 € 0 t/m € 37.149

 36,93%

 19,03%

 1b

 € 37.149 t/m € 73.031

 36,93%

 36,93%

 2

 € 73.031 of meer

 49,5%

 49,5%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van schijf 1a van € 38.703.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2023 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en tien maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 3.070 en wordt boven een verzamelinkomen (het totaal van de inkomens in de boxen 1, 2 en 3) van € 22.660 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,095% van het inkomen boven € 22.660. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.583 en bedraagt de afbouw 3,141%. Vanaf een inkomen van € 73.031 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 5.052 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.604. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 37.691. De afbouw bedraagt 6,51% van het arbeidsinkomen boven € 37.691. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,355%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 115.295.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent geen basisbedrag. De korting start bij een arbeidsinkomen van € 5.547 en loopt op met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.694 bij een inkomen van € 29.075 of hoger.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 820.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.835 tot een inkomen van € 40.888. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 53.122. De alleenstaande-ouderenkorting bedraagt € 478.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 02-01-2023
Wettelijke rente omhoog naar 4% in 2023

Wettelijke rente omhoog naar 4% in 2023

De wettelijke rente gaat per 1 januari 2023 van 2 naar 4%. De laatste wijziging van de wettelijke rente vond plaats per 1 januari 2015.

Als referentierente voor de wettelijke rente is de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank gekozen. De wettelijke rente wordt berekend door de referentierente te verhogen met een opslag van 2,25 procentpunt. De berekende rente wordt vervolgens afgerond op hele procenten. De looptijd van de wettelijke rente is in de praktijk meestal een jaar. De peildata voor wijzigingen in de wettelijke rente zijn ultimo april en ultimo oktober. Om al te grote schommelingen te vermijden wordt een aanpassing beperkt tot 2 procentpunten. Per 1 juli van een jaar is wijziging van het percentage van de wettelijke rente mogelijk als de dan geldende wettelijke rente meer dan 1 procentpunt verschilt van de berekende rente die op dat moment zou gelden. De vaste rente van de ECB voor basisherfinancieringsoperaties bedroeg op 31 oktober 2022 1,25%. Na afronding komt de wettelijke rente daardoor uit op 4%.

Bron: Overig | besluit | Staatsblad 2022, 520 | 18-12-2022
Uitwerking op hoofdlijnen Tegemoetkoming Energiekosten

Uitwerking op hoofdlijnen Tegemoetkoming Energiekosten

De minister van EZK heeft een uitwerking op hoofdlijnen van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voor energie-intensieve mkb-bedrijven aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De minister benadrukt dat belangrijke onderdelen van de TEK nog nader moeten worden uitgewerkt.

Om de regeling zo snel mogelijk te kunnen laten ingaan, wordt gebruikgemaakt van een modelmatige aanpak. Dat betekent dat het energieverbruik van een ondernemer wordt geschat op basis van historische gegevens en een gemodelleerde prijs.

Om in aanmerking te komen voor de TEK-regeling moet een ondernemer aan de volgende eisen voldoen:

  • de mkb-ondernemer voldoet aan de Europese mkb-definitie;
  • de mkb-ondernemer is in Nederland gevestigd en ingeschreven in het Handelsregister; en
  • de energiekosten zijn minimaal gelijk aan 7% van de omzet.

De eerdere voorwaarde van een energieverbruiksdrempel is vervallen.

Het gas- en elektraverbruik wordt mede bepaald aan de hand van het standaard jaarverbruik gas in m3 en de standaard jaarafname elektriciteit in kWh. De peildatum voor deze gegevens is 1 januari 2023. Er wordt gerekend met het gemiddelde van de door het CBS gepubliceerde gas- en elektraprijzen voor consumenten exclusief btw en inclusief EB en ODE voor het vierde kwartaal van 2022. De omzet wordt bepaald aan de hand van omzetgegevens over het jaar 2022.

De subsidieperiode loopt van 1 november 2022 tot en met 31 december 2023. De tegemoetkoming kan met terugwerkende kracht worden aangevraagd.

Vanaf een nog vast te stellen datum in het eerste kwartaal 2023 kan de aanvraag worden ingediend bij RVO.nl. Het bedrag van de subsidie wordt als volgt berekend. Over de energiekosten boven de drempelprijs wordt 50% subsidie verleend. De maximaal te vergoeden prijs per m3 gas bedraagt € 2,00 (€ 3,19 – € 1,19). Voor elektriciteit is de maximaal te vergoeden prijs € 0,60 (€ 0,95 – € 0,35) per kWh. Het verbruik dat valt onder het prijsplafond voor kleinverbruikers wordt in mindering gebracht op het standaardjaarverbruik. Omdat ook subsidie wordt verleend over de maanden november en december 2022 worden de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met 14/12.

Direct na de beslissing tot subsidieverlening keert RVO.nl een voorschot uit van 60% van de maximale subsidie. Bij de definitieve vaststelling wordt uitgegaan van het standaard jaarverbruik met peildatum 1 januari 2023 en van de modelprijs 2023. Deze wordt berekend aan de hand van de gemiddelde gas- en elektraprijs in 2023 volgens de gegevens van het CBS.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-O / 22557673 | 18-12-2022
Partnerregeling in de overbruggingsperiode box 3

Partnerregeling in de overbruggingsperiode box 3

Bij de behandeling van het wetvoorstel Overbruggingswet box 3 in de Eerste Kamer is een mogelijk lek in de partnerregeling in box 3 vanaf 2023 aan de orde gesteld. Door een systeemfout zouden bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages ontstaan in plaats van één. Hierdoor zouden fiscale partners het totale vermogen toe kunnen delen aan de partner met het laagste effectieve rendementspercentage. De staatssecretaris van Financiën merkt op dat het niet klopt dat bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages worden berekend. Bij de berekening van het effectieve rendementspercentage wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Dat betekent één effectief rendementspercentage voor beide fiscale partners. Vervolgens wordt de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdeeld tussen beide partners. Het veronderstelde doet zich volgens de staatssecretaris niet voor.

De onjuiste interpretatie van de partnerregeling is gebaseerd op een verschil in formulering in de Wet rechtsherstel box 3 en in de huidige wettekst. Die laatste is in de Overbruggingswet box 3 niet aangepast. In de bestaande tekst wordt niet expliciet vermeld dat het forfaitaire rendement berekend moet worden op basis van de waarde van de bezittingen en schulden van de belastingplichtige en diens partner tezamen. Dit volgt uit de huidige systematiek van box 3. In de Wet rechtsherstel box 3 is dit wel expliciet opgenomen in de tekst.

Om misverstanden te voorkomen zal de staatssecretaris met een wetsvoorstel komen waarmee de wettekst van box 3 met ingang van 2024 op dat punt wordt verduidelijkt.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000311865 | 14-12-2022