Verzoek teruggaaf btw uit andere EU-lidstaat

Verzoek teruggaaf btw uit andere EU-lidstaat

Ondernemers, die in 2019 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2019 moet vóór 1 oktober 2020 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Houd er rekening mee dat u voor een verzoek om teruggaaf inloggegevens nodig heeft. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

U kunt btw terugvragen uit een EU-land als u aan een aantal voorwaarden voldoet:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk in de volgende gevallen:
• u bent geen ondernemer voor de btw; of
• uw onderneming verricht uitsluitend vrijgestelde prestaties.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 05-09-2020
Ter beschikking stellen kunstwerken aan via bv-structuur gedreven maatschap

Ter beschikking stellen kunstwerken aan via bv-structuur gedreven maatschap

De dga van een bv stelt kunstwerken ter beschikking aan het accountants- en belastingadvieskantoor waarin hij via zijn bv participeert. Sinds de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 rekent de dga de kunstwerken tot zijn terbeschikkingstellingsvermogen. De Belastingdienst heeft na een boekenonderzoek geconcludeerd dat de kunstwerken onder de terbeschikkingstellingsregeling vallen. De dga verwerkte in zijn aangiften inkomstenbelasting telkens een gebruiksvergoeding van nihil voor de terbeschikkingstelling van de kunstwerken.

Over de terbeschikkingstellingsregeling in de aangifte over het jaar 2008 heeft de Belastingdienst vragen gesteld over de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen, de hoogte van de vergoeding en de wijze waarop deze vergoeding is bepaald. Verder heeft de Belastingdienst gevraagd om een specificatie van de kosten en naar de reden van de negatieve resultaten over 2006 tot en met 2009. Nadat de vragen waren beantwoord heeft de Belastingdienst de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd. Ook over de jaren 2010 en 2011 zijn vragen gesteld over de terbeschikkingstellingsregeling vanwege het aangegeven negatieve resultaatsinkomen. Na overleg heeft de Belastingdienst ook voor deze jaren de aanslagen conform de ingediende aangiften opgelegd.

Bij de behandeling van de aangifte over het jaar 2013 week de Belastingdienst af van de aangegeven vergoeding van nihil. Volgens de Belastingdienst bedroeg een zakelijke vergoeding voor de kunstwerken € 140.000. De rechtbank honoreerde het beroep van de dga op door de Belastingdienst opgewekt vertrouwen en stelde de vergoeding voor de ter beschikking gestelde kunstwerken vast op nihil. In eerdere jaren was de vergoeding uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Daarom mocht de dga menen dat de Belastingdienst het standpunt had ingenomen dat een gebruiksvergoeding van nihil in dit geval zakelijk is. Dat standpunt is niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat de dga in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen.

De Belastingdienst heeft bij het opleggen van de aanslag IB 2013 het aangegeven boekverlies bij de verkoop van twee schilderijen niet geaccepteerd. Volgens de Belastingdienst kunnen deze verkoopverliezen niet worden vastgesteld omdat er geen inzicht is in het verloop van de terbeschikkingstellingsbalans. Op basis van de aan- en verkoopnota’s en het ontbreken van afwaarderingen of afschrijvingen op de boekwaarde van de schilderijen heeft de rechtbank het geclaimde verlies wel geaccepteerd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20203929, ARN 19/364 en 19/4245 | 04-08-2020
Geen volledig recht op aftrek voorbelasting zonnepanelen voor waterschap

Geen volledig recht op aftrek voorbelasting zonnepanelen voor waterschap

Een waterschap liet een zonnepanelenpark aanleggen op het terrein van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De opgewekte elektriciteit werd deels gebruikt voor de zuiveringsinstallatie en deels geleverd aan de energiemaatschappij. De vraag in een procedure voor de rechtbank was of het waterschap recht had op aftrek van 100% van de omzetbelasting die drukte op de levering van de zonnepanelen. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of het waterschap de zonnepanelen volledig gebruikt voor belaste handelingen. Dat zou het geval kunnen zijn als het waterschap de opgewekte elektriciteit volledig onder bezwarende titel levert aan de energiemaatschappij of als het niet aan de energiemaatschappij geleverde deel van de opgewekte elektriciteit fictief aan het waterschap wordt geleverd en op die manier belast is met omzetbelasting.

Volgens de Belastingdienst heeft het waterschap recht op aftrek van 58% van de voorbelasting. Dat is het percentage van de opgewekte stroom dat het waterschap tegen vergoeding aan het elektriciteitsnet levert. Het waterschap stelde zich op het standpunt dat alle opgewekte elektriciteit eerst aan het elektriciteitsnet wordt geleverd en dat daarna 42% door het waterschap wordt afgenomen voor gebruik door de zuiveringsinstallatie. Uit de overgelegde meetgegevens bleek dat het waterschap meer elektriciteit opwekte dan aan het elektriciteitsnet werd geleverd. De conclusie van de rechtbank was dat het waterschap niet alle opgewekte elektriciteit leverde aan het elektriciteitsnet.

De rechtbank beantwoordde de vraag of het eigen gebruik als een fictieve levering kon worden aangemerkt ontkennend. Het door een ondernemer aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor privédoeleinden wordt voor de omzetbelasting met een levering van een goed gelijkgesteld. De werking van deze wetsbepaling is beperkt tot de situatie waarin de ondernemer met betrekking tot dat onttrokken goed geheel of gedeeltelijk recht op aftrek van omzetbelasting heeft. Van de onttrekking van een goed aan het bedrijf was geen sprake. Het zonnepanelenpark wordt blijvend gebruikt voor de rioolwaterzuivering en voor de levering van elektriciteit aan de energiemaatschappij. Voor de opgewekte elektriciteit is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Aftrek van voorbelasting is daarmee niet aan de orde, zodat om deze reden geen sprake van een fictieve levering is.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20204034, AWB 19/1135 en AWB 19/1136 | 10-08-2020
Besluit functionele valuta aangepast

Besluit functionele valuta aangepast

De Belastingdienst kan op verzoek van een belastingplichtige toestaan dat het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting wordt berekend in een andere geldeenheid dan de euro, de functionele valuta. De voorwaarden voor toepassing zijn gepubliceerd in de Regeling functionele valuta. De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met zijn beleid over de Regeling functionele valuta gewijzigd. De wijziging betreft een goedkeuring voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting. Op basis van een goedkeuring hoeft de te verrekenen buitenlandse bronbelasting niet in euro’s te worden omgerekend, maar in de functionele valuta. Daartoe hoeft niet langer een voorafgaand verzoek te worden gedaan.

Ten opzichte van de vorige versie van het beleidsbesluit zijn twee onderdelen toegevoegd. Na de omzetting van de rechtsvorm van een belastingplichtige die gebruik maakt van de regeling functionele valuta hoeft niet langer een verzoek om toepassing van de regeling te worden gedaan. De rechtsvormomzetting wordt voor toepassing van de regeling buiten beschouwing gelaten.

Ook bij toepassing van de regeling functionele valuta moet de vennootschapsbelasting in euro’s worden betaald. Dat betekent dat over de vennootschapsbelastingschuld een valutaresultaat kan ontstaan. Bij de berekening van dat valutaresultaat moet in beginsel worden uitgegaan van het ontstaan van de belastingschuld gedurende het jaar. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat voor de berekening van het valutaresultaat op de vennootschapsbelastingschuld wordt uitgegaan van ontstaan aan het einde van het boekjaar waarop de schuld betrekking heeft.

Het gewijzigde besluit is op 11 augustus 2020 in werking getreden. Het oude besluit is per die datum ingetrokken.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-69898, Staatscourant 2020, Nr. 41992 | 09-08-2020