mrt 4, 2021 | Vennootschapsbelasting
De winst van een onderneming wordt bepaald met inachtneming van de beginselen van goed koopmansgebruik. Volgens goed koopmansgebruik worden vorderingen op de fiscale balans opgenomen tegen de waarde die zij op de balansdatum hebben. Opeisbare vorderingen op solvabele debiteuren worden gewaardeerd op hun nominale waarde. De waarde van vorderingen op niet solvabele debiteuren wordt geschat. Of een geldvordering een lagere waarde heeft dan de nominale waarde is afhankelijk van de vermogenspositie van de schuldenaar. De bewijslast voor de afwaardering ten laste van de fiscale winst van een vordering ligt bij de crediteur.
Een bv had vorderingen op haar dga tot een totaal van € 3,87 miljoen per ultimo 2013. De bv wilde deze vorderingen afwaarderen ten laste van haar resultaat over het jaar 2014. De Belastingdienst stond de afwaardering niet toe. In de procedure over het jaar 2014 maakte de bv volgens Hof Den Haag niet aannemelijk dat de inkomens- en vermogenspositie van de dga zodanig waren dat de vorderingen niet konden worden afgelost. De dga had een positief inkomen. De bv beschikte over voldoende winstreserves om dividend uit te keren waarmee de vorderingen, eventueel geleidelijk, konden worden afgelost. De stelling van de bv dat zij onvoldoende liquide middelen had om de dividendbelasting af te dragen wees het hof af. Het banksaldo van de bv was in de jaren vanaf 2013 toegenomen, terwijl in de jaren na 2014 deelnemingen waren verworven of uitgebreid tegen betaling in contanten. De over het dividend door de dga te betalen belasting was geen zorg voor de bv. De vorderingen van de bv op de dga waren daarom volwaardig. Goed koopmansgebruik stond niet toe dat de bv ter zake van haar vorderingen op de dga een verlies in aanmerking nam wegens oninbaarheid daarvan.
Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2021178, BK-20/00324 | 03-02-2021
dec 17, 2020 | Vennootschapsbelasting
De onderworpenheid van een lichaam aan de vennootschapsbelasting voor een jaar vloeit voort uit de wet. Dat de Belastingdienst het lichaam voor dat jaar niet heeft uitgenodigd om aangifte te doen voor de vennootschapsbelasting en het lichaam geen aangifte heeft gedaan en niet in de heffing is betrokken, heeft niet tot gevolg dat het lichaam niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Ook de omvang van de in Nederland belastbare winst van een jaar van een aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichaam vloeit voort uit de wet. Ook als de winst niet is aangegeven en niet in de heffing is betrokken, heeft dat niet tot gevolg dat een lichaam geen belastbare winst had in het betreffende jaar.
Een vennootschap naar buitenlands recht kocht in 1999 een in Nederland gelegen onroerende zaak voor € 249.579. In 2008 is de zaak verkocht voor € 405.000, waarvan € 5.000 voor roerende zaken. De vennootschap heeft voor de jaren tot en met 2008 geen aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting en is voor die jaren ook niet in de heffing ervan betrokken. De inspecteur heeft een navorderingaanslag vennootschapsbelasting over 2008 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 405.250. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft, na te hebben geoordeeld dat de vennootschap in 2008 als binnenlandse belastingplichtige was onderworpen aan de vennootschapsbelasting, de boekwinst bij verkoop bepaald op € 206.576. Het hof heeft de afschrijvingen in de periode van 1999 tot 2008 bepaald op € 56.155, zijnde negenmaal 2,5% van de aanschafwaarde.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard. De vennootschap genoot door het aanhouden van een onroerende woning sinds 1999 winst uit onderneming. Daardoor was de vennootschap belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het door de vennootschap bepleite stelsel van waardering op kostprijs is niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik, omdat geen rekening wordt gehouden met de optredende slijtage. Het hof heeft de boekwinst terecht berekend met inachtneming van afschrijvingen.
Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201989, 19/03169 | 10-12-2020
okt 15, 2020 | Vennootschapsbelasting
Dit voorjaar heeft de Adviescommissie belastingheffing van multinationals een rapport uitgebracht. Naar aanleiding daarvan komt het kabinet met wetgeving om twee door de commissie voorgestelde maatregelen per 1 januari 2022 in werking te laten treden. De eerste maatregel beperkt de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting boven een bedrag van € 1 miljoen tot maximaal 50% van de belastbare winst. Daar staat tegenover dat de mogelijkheid om verliezen te verrekenen met latere winsten in de tijd onbeperkt wordt. De huidige termijn van zes jaar vervalt daarmee. Deze wijziging is inmiddels via een nota van wijziging opgenomen in het Belastingplan 2021.
De tweede maatregel zal in het voorjaar van 2021 in een afzonderlijk wetsvoorstel worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze maatregel houdt in dat het arm’s-lengthbeginsel effectief niet langer wordt toegepast in de situatie waarin dit zou leiden tot een verlaging van de belastbare winst in Nederland terwijl het andere land dat bij de transactie is betrokken de corresponderende correctie niet of voor een lager bedrag in haar belastinggrondslag betrekt.
Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000169545 | 14-09-2020
okt 15, 2020 | Vennootschapsbelasting
Uitgangspunt in de vennootschapsbelasting is dat iedere belastingplichtige zelfstandig in de heffing wordt betrokken. Er geldt een uitzondering voor de fiscale eenheid, waarbij de samenstellende delen van een groep worden behandeld als één belastingplichtige. Bij de behandeling van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid is aangegeven dat de huidige regeling van de fiscale eenheid onder druk staat en op termijn moet worden opgevolgd door een groepsregeling die toekomstbestendig is.
De staatssecretaris van Financiën heeft een hoofdlijnenbrief gestuurd naar de Tweede Kamer met een schets van de beoogde toekomstige groepsregeling. Voor deze nieuwe regeling geldt een aantal randvoorwaarden. De regeling moet juridisch bestendig zijn, lang mee kunnen gaan, niet vatbaar zijn voor misbruik en geen budgettaire risico’s opleveren.
De nieuwe groepsregeling moet in ieder geval verliesverrekening binnen de groep mogelijk maken. De vermogens- en werkzaamhedentoerekening van de huidige fiscale-eenheidsregeling zal niet terugkeren in de nieuwe groepsregeling. De huidige eisen die gelden voor het kunnen aangaan van een fiscale eenheid blijven zoveel mogelijk in stand. Het gaat om de bezitseis, de rechtsvorm, de vestigingsplaats, gelijke boekjaren en gelijke stelsels van winstbepaling. Ook de beëindiging van een fiscale groep zal zo mogelijk vergelijkbaar zijn met de huidige regeling.
De keuze zou gemaakt kunnen worden om een nieuwe groepsregeling verplicht van toepassing te laten zijn als aan de voorwaarden voor vorming van een fiscale groep wordt voldaan. De voorkeur gaat er echter naar uit om de groepsregeling slechts op verzoek van toepassing te laten zijn.
De vraag is of er vrijheid moet zijn ten aanzien van de bestaansperiode van de fiscale groep of dat een groep in principe voor een bepaalde periode wordt aangegaan. Per variant zal, met het oog op de eenvoud van regelgeving en uitvoering, onderzocht moeten worden wat mogelijk is.
Berekening belastbaar bedrag per groepslichaam
Uitgangspunt in een nieuwe groepsregeling is dat ieder groepslid zijn eigen belastbare winst en belastbare bedrag berekent. Bij een systeem van verliesoverdracht wordt ook de te betalen belasting op het niveau van het groepslid berekend. Dit houdt in dat ieder lid het tariefopstapje toepast. Bij het systeem van resultatenpooling is dat niet het geval. Door in een nieuwe groepsregeling aan te sluiten bij het belastbare bedrag of een eigen aangifte van een groepslid, wordt de groepsregeling veel eenvoudiger dan het huidige fiscale-eenheidsregime.
Bij de totstandkoming van een nieuwe groepsregeling moet een afweging worden gemaakt of diverse bestaande regelingen op het niveau van de groep worden toegepast of op het niveau van iedere vennootschap. Het toepassen van fiscale regelingen op groepsniveau heeft EU-rechtelijke risico’s. Voorgesteld wordt om bij de keuze voor een nieuwe groepsregeling alle bepalingen in de Wet Vpb consequent toe te passen op de afzonderlijke vennootschappen.
Voorkomen dubbele verliesneming
Wat betreft de liquidatieverliesregeling moet worden geregeld dat dubbele verliesneming wordt voorkomen. Dat geldt ook voor afwaarderingsverliezen op vorderingen op een verlieslatend groepslichaam.
Volgorde verliesverrekening
In een nieuwe groepsregeling moet ieder groepslid eerst zijn eigen belastbare bedrag berekenen. Dat is de in een jaar genoten belastbare winst, verminderd met de verrekenbare verliezen van de vennootschap. Vervolgens kan een verlies van een groepslid uitsluitend in het jaar waarin het is ontstaan worden verrekend met de winst van één of meer andere groepsleden van dat jaar.
Verliesoverdrachtregeling
Bij een systeem met verliesoverdracht doet elk groepslid zelfstandig aangifte voor de vennootschapsbelasting en wordt aan ieder lid een afzonderlijke aanslag opgelegd. Tegen alle aanslagen en andere beschikkingen staat bezwaar en beroep open. Dat kan leiden tot een langdurige vertraging van de verliesoverdracht. Wellicht is verliesoverdracht al mogelijk voordat de verliezen onherroepelijk vaststaan.
Resultatenpooling
Bij een systeem van resultatenpooling berekent ieder groepslid zelfstandig het belastbare bedrag en stelt een eigen (deel)aangifte op. In de groepsaangifte worden de belastbare bedragen van alle groepsleden verantwoord en met elkaar gesaldeerd. Bij de berekening van de verschuldigde belasting wordt het tariefopstapje één keer toegepast. Aan de groep wordt één aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. De verschuldigde vennootschapsbelasting wordt namens de fiscale groep door het groepshoofd betaald. Omdat de aangiften van alle groepsleden in één keer worden ingediend loopt de aanslagregeling geen vertraging op.
Interne-reorganisatiefaciliteit
Door het vervallen van de fiscale vermogensconsolidatie kunnen transacties binnen de groep fiscaal niet langer geruisloos plaatsvinden. De vraag is of er een extra reorganisatiefaciliteit moet worden ingevoerd in de nieuwe groepsregeling of dat bestaande faciliteiten, zoals de fusie- en splitsingsfaciliteiten, volstaan. Een groepsregeling zonder een nieuwe extra reorganisatiefaciliteit leidt in principe tot minder complexiteit.
Overgangsrecht
Bij iedere variant van een groepsregeling zal ook overgangsrecht moeten worden geregeld. Dat kan pas worden vormgegeven nadat de keuze voor een nieuwe groepsregeling is gemaakt.
Bron: Ministerie van Financiën | 2020-0000168588 Tue, 15 Sep 2020 00:00:00 +0100
sep 3, 2020 | Vennootschapsbelasting
De Belastingdienst kan op verzoek van een belastingplichtige toestaan dat het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting wordt berekend in een andere geldeenheid dan de euro, de functionele valuta. De voorwaarden voor toepassing zijn gepubliceerd in de Regeling functionele valuta. De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met zijn beleid over de Regeling functionele valuta gewijzigd. De wijziging betreft een goedkeuring voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting. Op basis van een goedkeuring hoeft de te verrekenen buitenlandse bronbelasting niet in euro’s te worden omgerekend, maar in de functionele valuta. Daartoe hoeft niet langer een voorafgaand verzoek te worden gedaan.
Ten opzichte van de vorige versie van het beleidsbesluit zijn twee onderdelen toegevoegd. Na de omzetting van de rechtsvorm van een belastingplichtige die gebruik maakt van de regeling functionele valuta hoeft niet langer een verzoek om toepassing van de regeling te worden gedaan. De rechtsvormomzetting wordt voor toepassing van de regeling buiten beschouwing gelaten.
Ook bij toepassing van de regeling functionele valuta moet de vennootschapsbelasting in euro’s worden betaald. Dat betekent dat over de vennootschapsbelastingschuld een valutaresultaat kan ontstaan. Bij de berekening van dat valutaresultaat moet in beginsel worden uitgegaan van het ontstaan van de belastingschuld gedurende het jaar. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat voor de berekening van het valutaresultaat op de vennootschapsbelastingschuld wordt uitgegaan van ontstaan aan het einde van het boekjaar waarop de schuld betrekking heeft.
Het gewijzigde besluit is op 11 augustus 2020 in werking getreden. Het oude besluit is per die datum ingetrokken.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-69898, Staatscourant 2020, Nr. 41992 | 09-08-2020
aug 13, 2020 | Vennootschapsbelasting
Een belastingplichtige kan gebruik maken van de innovatiebox als hij een immaterieel activum heeft voortgebracht waarvoor hem een octrooi is verleend of dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk (S&O), waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven. De voordelen uit hoofde van het immateriële activum worden bij gebruikmaking van de innovatiebox tegen een beperkt tarief belast. Er dient een direct oorzakelijk verband te bestaan tussen de S&O-werkzaamheden en het voortgebrachte immaterieel activum. De kwalificerende S&O-werkzaamheden zijn slechts die werkzaamheden waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven.
Volgens de rechtbank kan een ondernemer die voor de jaren 2010 en 2011 over een S&O-verklaring beschikte, maar wiens S&O-uren na controle op nihil zijn gesteld, in beginsel geen aanspraak op toepassing van de innovatiebox maken. De werknemers van de ondernemer hebben in 2010 en 2011 geen werkzaamheden verricht die kwalificeren als S&O-werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven.
De ondernemer had met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten over toepassing van de innovatiebox. Partijen zijn overeengekomen dat de ondernemer in de aangiften vennootschapsbelasting 2010 tot en met 2015 de innovatiebox mocht toepassen. Volgens de tekst van de overeenkomst zijn partijen ervan uitgegaan dat de vastgelegde feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden. Deze vaststelling geldt ook voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Een belangrijke wijziging in het feitencomplex kon alleen met goedkeuring van beide partijen leiden tot wijziging van de overeenkomst.
Omdat door de ondernemer innovatieve werkzaamheden zijn verricht die hebben geleid tot een voor hem nieuwe machine voor een nieuw productieproces en de S&O-uren op nihil zijn gesteld vanwege een gebrekkige projectadministratie, is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst, die geen voorwaarden bevat met betrekking tot de aanwezigheid van een S&O-verklaring of een minimaal aantal S&O-uren, niet zo zeer in strijd met de wettelijke regels is dat de ondernemer in redelijkheid niet op nakoming zou mogen rekenen. Daarmee had de ondernemer recht op toepassing van de innovatiebox.
Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20205448, HAA 19/2806 en 19/2807 | 11-08-2020