nov 25, 2021 | Omzetbelasting
Een ondernemer mag de omzetbelasting, die hem door andere ondernemers in rekening is gebracht voor de levering van goederen of het verrichten van diensten, in aftrek brengen voor zover hij de goederen en diensten gebruikt voor met omzetbelasting belaste handelingen. De ondernemer moet aannemelijk kunnen maken dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op aftrek van voorbelasting is voldaan. Een van deze voorwaarden is dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.
Het recht op aftrek van de omzetbelasting over in een eerder stadium verworven goederen of diensten veronderstelt dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband is er ook als de kosten voor de betrokken goederen en diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de ondernemer. Het vereiste rechtstreekse en onmiddellijke verband ontbreekt als de ondernemer de uitgave ook zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend.
Hof Den Bosch achtte in een procedure aannemelijk dat de belanghebbende de kosten voor de bouw van een woning ook zou hebben gemaakt wanneer zij geen zonnepanelen zou hebben aangeschaft. De belanghebbende was uitsluitend ondernemer vanwege de exploitatie van zonnepanelen. De uitgaven voor de bouw van de woning zijn volgens het hof niet gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. De belanghebbende had geen recht op aftrek van de omzetbelasting die drukte op de bouw van de woning.
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20213367, 20/00673 | 04-11-2021
sep 16, 2021 | Omzetbelasting
De levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. Er geldt een uitzondering op de vrijstelling voor de levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaar na de eerste ingebruikneming en voor de levering van een bouwterrein. Als bouwterrein wordt aangemerkt onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met één of meer gebouwen.
In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de levering van de onroerende zaak, gecombineerd met in de akte van levering genoemde werkzaamheden, waaronder het saneren en bouwrijp maken van de grond, twee afzonderlijke prestaties betrof of één samengestelde handeling. De werkzaamheden kwamen voor rekening en risico van de verkoper.
Volgens het hof was het doel van partijen de levering van een bouwterrein. Het zou kunstmatig zijn om de levering van het perceel grond en de daaropvolgende werkzaamheden als niet met elkaar verbonden handelingen te beschouwen, omdat het terrein pas na de werkzaamheden bruikbaar was voor het realiseren van de door de koper beoogde nieuwbouw. Naar het oordeel van het hof was sprake van de levering van een bouwterrein en heeft de inspecteur terecht aan de verkoper een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20218275, 20/00078 | 30-08-2021
sep 16, 2021 | Omzetbelasting
Omzetbelasting wordt onder meer geheven ter zake van de intracommunautaire verwerving van een nieuw vervoermiddel in Nederland. Voor de omzetbelasting geldt een auto als een nieuwe auto wanneer deze niet langer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen en maximaal 6.000 km heeft afgelegd.
De belastingdienst legde vanwege de intracommunautaire verwering van een nieuwe auto een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Het betrof een door een in Nederland wonende werknemer in Duitsland gekochte auto, die de werknemer vervolgens doorverkocht aan zijn werkgever. Niet in geschil was dat de auto aan en door de werknemer was geleverd en dat de auto kwalificeerde als een nieuw vervoermiddel. Evenmin was in geschil dat het vervoer van de auto van Duitsland naar Nederland moest worden toegerekend aan de levering door de dealer aan de werknemer en niet aan de levering door de werknemer aan zijn werkgever.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelde vast dat de werknemer een intracommunautaire verwerving van de auto in Nederland heeft verricht. De werknemer bestreed de naheffingsaanslag omdat sprake was van een dubbele heffing, namelijk van Duitse btw op de aankoop en omzetbelasting op de intracommunautaire verwerving. Volgens hem zou in Nederland rekening moeten worden gehouden met de al in Duitsland betaalde Duitse btw, die op de auto is blijven drukken.
De btw-richtlijn 2006 kent echter de mogelijkheid om een in een andere lidstaat gekochte auto vrij van buitenlandse btw in Nederland te verwerven door tijdig teruggaaf te vragen van de in het buitenland geheven btw. De werknemer heeft de daarvoor geldende termijn ongebruikt laten verstrijken. Daar hoeft de Nederlandse Belastingdienst geen rekening mee te houden. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20218276, 20/00393 | 30-08-2021
sep 2, 2021 | Omzetbelasting
Ondernemers, die in 2020 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2020 moet vóór 1 oktober 2021 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.
Voorwaarden verzoek teruggaaf
Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:
- de onderneming is in Nederland gevestigd;
- de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
- de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.
Verzoek om teruggaaf niet mogelijk
Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:
• geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
• de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.
Behandeling verzoek
De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.
Drempelbedragen
Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.
Bijlagen bij verzoek
Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.
Bron: Belastingdienst | publicatie | 31-08-2021
aug 12, 2021 | Omzetbelasting
Ondernemers kunnen de omzetbelasting die in rekening wordt gebracht door andere ondernemers voor de levering van goederen en het verrichten van diensten in aftrek brengen. De aftrek is beperkt tot het gebruik van de afgenomen goederen en diensten voor met omzetbelasting belaste prestaties van de afnemer. Het Besluit Uitsluiting Aftrek Omzetbelasting (BUA) sluit de aftrek van voorbelasting uit in een aantal situaties. Zo is de aftrek uitgesloten van omzetbelasting die betrekking heeft op het aan het personeel van de ondernemer verlenen van huisvesting.
Onder bijzondere omstandigheden kan het zijn dat het BUA toch niet van toepassing is en de omzetbelasting wel voor aftrek in aanmerking komt. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2020 het toetsingskader daarvoor geschetst. Dat komt erop neer dat de uitsluiting van aftrek van omzetbelasting niet van toepassing is als de bijzondere omstandigheden de ondernemer dwingen om de betreffende goederen of diensten af te nemen. De uitgaven voor de goederen of diensten dienen primair te worden gedaan in het belang van de onderneming en niet ten behoeve van het persoonlijke voordeel van de werknemer.
Volgens de rechtbank deden zich in het geval van een uitzendbureau, dat zich gedwongen zag om buitenlandse arbeidskrachten aan te trekken, de vereiste bijzondere omstandigheden voor. Vanwege de grote afstand tussen de woonplaatsen van de buitenlandse arbeidskrachten en de plaatsen van tewerkstelling zouden de buitenlandse arbeidskrachten niet voor het uitzendbureau willen werken als het bureau niet voor onderdak zou zorgen. Het uitzendbureau nam de kosten van huisvesting voor zijn rekening. De rechtbank vond aannemelijk dat het huren van onderkomens voor de buitenlandse arbeidskrachten primair werd opgeroepen door de bijzondere behoeften van het uitzendbureau. De buitenlandse arbeidskrachten hadden geen invloed op de plaats of het gebouw waar zij werden gehuisvest en evenmin op de samenstelling van het gezelschap waarmee zij de verblijfsruimten moesten delen.
In deze situatie is het BUA niet van toepassing op de huur van onderkomens. De rechtbank heeft de opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking belastingrente vernietigd.
Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20213275, BRE 18/390 | 01-07-2021
jul 1, 2021 | Omzetbelasting
Ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 20.000 exclusief omzetbelasting kunnen voor de omzetbelasting kiezen voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemers, de zogenaamde KOR. Ondernemers die gebruik maken van de KOR zijn geen btw verschuldigd over hun leveringen en diensten en zijn ontheven van administratieve verplichtingen. Daar staat tegenover dat zij geen recht hebben op aftrek van voorbelasting. Een ondernemer die kiest voor toepassing van de KOR moet zich daarvoor aanmelden bij de Belastingdienst. De KOR-vrijstelling geldt voor ten minste drie jaar. Voor ondernemers met een zeer geringe jaaromzet, die geen btw willen terugvragen, heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat zij zich niet voor de vrijstelling van de KOR hoeven te melden. De goedkeuring geldt voor ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 1.800. Bij gebruikmaking van de goedkeuring zijn ondernemers niet gebonden aan de minimale toepassingsduur van de KOR.
De goedkeuring werkt terug tot 1 januari 2020. Dat is de datum waarop de huidige KOR van kracht is geworden.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2021 nr. 30899 | 17-06-2021