Kamervragen voordelen familiehypotheek

Kamervragen voordelen familiehypotheek

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over een artikel in de media van De Nederlandsche Bank. Volgens dat artikel is het voordeel van een familiehypotheek groter dan de zogenaamde jubelton (de inmiddels afgeschafte extra schenkingsvrijstelling ten behoeve van de eigen woning).

De familiehypotheek, die in het artikel wordt beschreven, is een lening voor de eigen woning, die binnen de familie wordt verstrekt, bijvoorbeeld door ouders aan hun kind. Het artikel gaat ervan uit dat de lening wordt gecombineerd met een jaarlijkse schenking door de geldverstrekker aan de schuldenaar. De rente op de lening is aftrekbaar als is voldaan aan de voorwaarden voor een eigenwoningschuld. De (vrijgestelde) schenking kan gebruikt worden om (een deel van) de rente te betalen. De staatssecretaris vindt deze combinatie van enerzijds renteaftrek en anderzijds het benutten van de schenkingsvrijstelling niet onwenselijk. Het kabinet heeft geen plannen om deze combinatie aan te pakken of de hypotheekrenteaftrek (verder) te beperken.

Omdat niet bekend is hoe vaak schenkingen onder de vrijstellingsgrens plaatsvinden in het kader van een familiehypotheek, kan de staatssecretaris niet aangeven wat het budgettaire belang van deze combinatie is.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2024-0000028506 | 06-02-2024
Conclusie AG: ook Wet rechtsherstel box 3 is ondeugdelijk

Conclusie AG: ook Wet rechtsherstel box 3 is ondeugdelijk

De belastingheffing in box 3 blijft de gemoederen bezighouden. Nadat de Hoge Raad in het zogenaamde kerstarrest van 24 december 2021 heeft geoordeeld dat het systeem van heffing, zoals dat sinds 2017 gold, in strijd is met het EVRM, heeft de politiek getracht de zaak te redden met eerst het Besluit rechtsherstel box 3 en vervolgens de Wet rechtsherstel box 3. Deze wet is op 28 december 2022 met terugwerkende kracht in werking getreden. Inmiddels ligt er een aantal zaken bij de Hoge Raad. De Advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad heeft in enkele zaken een conclusie genomen.

Een van de zaken betreft een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten vóór de inwerkingtreding van de Wet rechtsherstel box 3, maar uitspraak gedaan nadat die wet in werking was getreden. Terwijl het hoger beroep liep heeft de inspecteur het voordeel uit sparen en beleggen ambtshalve verminderd in overeenstemming met het Besluit rechtsherstel box 3. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat met de ambtshalve vermindering nog niet voldoende rechtsherstel is geboden. Het hof heeft de box 3-heffing verder verminderd tot een heffing over het werkelijk behaalde rendement. De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld.

Volgens de AG had het hof het geschil moeten beoordelen met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3. Het oordeel van het hof is niet in overeenstemming met de Wet rechtsherstel box 3, maar wel in overeenstemming met het recht. De Wet rechtsherstel box 3 is volgens de AG vanuit EVRM-optiek ondeugdelijk. Omdat het ambtshalve verminderde voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijk behaalde rendement doet zich ook onder de Wet rechtsherstel box 3 een EVRM-schending voor. Het hof heeft terecht een op rechtsherstel gerichte compensatie verleend. De AG concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2024136, 23/01022 | 08-02-2024
Conclusie AG in procedure box 3 na inwerkingtreding Wet rechtsherstel box 3

Conclusie AG in procedure box 3 na inwerkingtreding Wet rechtsherstel box 3

De belastingheffing in box 3 blijft de gemoederen bezighouden. Nadat de Hoge Raad het zogenaamde kerstarrest van 24 december 2021 heeft gewezen, heeft de politiek getracht de zaak te redden met eerst het Besluit rechtsherstel box 3 en vervolgens de Wet rechtsherstel box 3. Deze wet is op 28 december 2022 met terugwerkende kracht in werking getreden. Inmiddels ligt er een aantal zaken bij de Hoge Raad. De Advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad heeft in enkele zaken een conclusie genomen.

De Hoge Raad heeft in het kerstarrest geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 onder omstandigheden leidt tot een schending van het recht op het ongestoord genot van eigendom. Dat recht is gewaarborgd in het Eerste Protocol bij het EVRM. De schending doet zich voor wanneer een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een heffing naar een hoger voordeel uit sparen en beleggen dan het werkelijk behaalde rendement.

Hof Arnhem-Leeuwarden is van opvatting dat de strekking van het kerstarrest verder reikt dan tot enkel spaarders. Het kerstarrest geldt voor alle belastingplichtigen die in box 3 worden belast, ongeacht de samenstelling van het vermogen. De AG deelt deze opvatting.

De Wet rechtsherstel box 3 introduceert een andere wijze van bepaling van het voordeel uit sparen en beleggen. Niet in alle gevallen leidt dat tot een lager voordeel dan volgens het systeem van de Wet IB 2001. De Wet rechtsherstel bepaalt dat in die gevallen het voordeel wordt vastgesteld volgens het oude systeem. De AG ziet niet in waarom in deze gevallen geen sprake zou kunnen zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht. Onder de Wet rechtsherstel worden bepaalde gevallen niet langer belast volgens het oude forfaitaire stelsel, maar de groep belastingplichtigen, die nog wel worden belast volgens dat stelsel, worden mogelijk voor een hoger bedrag in de heffing betrokken dan het werkelijk door deze belastingplichtigen behaalde rendement.

De procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden betrof een belastingplichtige met woningen in box 3. Bij de vaststelling van het werkelijk behaalde rendement heeft het hof geen rekening gehouden met kosten, die verband houden met een niet-verhuurd appartement in Frankrijk en met een waardestijging van een verhuurde woning in Nederland. De AG is van mening dat een ongerealiseerde waardevermeerdering meetelt bij het bepalen van het werkelijk behaalde rendement. Het hof heeft dat ten onrechte niet gedaan. Ook heeft het hof ten onrechte geen rekening gehouden met de gemaakte kosten. Volgens de AG is het hof er ten onrechte van uitgegaan dat slechts kosten tot verwerving, inning en behoud van inkomsten in mindering komen op het werkelijk behaalde rendement.

De AG concludeert tot verwijzing voor een onderzoek naar de op het werkelijk behaalde rendement in mindering te brengen kosten van het appartement in Frankrijk.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2024138, 23/02894 | 08-02-2024
Melding uitbetalingen aan derden bij factuur met btw verlegd

Melding uitbetalingen aan derden bij factuur met btw verlegd

De Wet IB 2001 maakt het mogelijk om administratieplichtigen te verplichten om gegevens betreffende aan derden betaalde bedragen aan te leveren aan de Belastingdienst. Dat is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit IB. Inhoudingsplichtigen voor de loonheffing en collectieve beheersorganisaties zijn aangewezen om deze gegevens te verstrekken. Het aanleveren van deze gegevens dient jaarlijks voor 1 februari te gebeuren. De verplichting geldt uitsluitend voor aan natuurlijke personen betaalde bedragen. Niet aangeleverd hoeven te worden betalingen op basis van een factuur waarop een bedrag aan btw van meer dan € 0 is vermeld. In andere gevallen, dus als geen factuur is verzonden door de derde of als deze een factuur stuurt zonder btw, moeten de gegevens wel worden aangeleverd. In maart 2023 heeft de Belastingdienst tijdens overleg gemeld dat een factuur met daarop de melding “btw-verlegd” niet onder de renseigneringsverplichting valt.

Inmiddels is gebleken dat de Belastingdienst een ander standpunt inneemt. Dat blijkt uit het document Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden dat op de website van de Belastingdienst te vinden is.

Dit betekent dat inhoudingsplichtigen, die betalingen hebben gedaan aan een natuurlijke persoon, die voor zijn diensten een factuur “btw-verlegd” heeft uitgereikt, deze betalingen moeten melden aan de Belastingdienst. Brancheorganisaties NBA en RB hebben de Belastingdienst gevraagd uitstel te verlenen voor de melding van uitbetaalde bedragen aan derden voor deze gevallen.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 05-02-2024
Forfaitaire rendementen banktegoeden en schulden 2023 bekend

Forfaitaire rendementen banktegoeden en schulden 2023 bekend

Het vermogen in box 3 is onderverdeeld in drie vermogenscategorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor banktegoeden en schulden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het in een kalenderjaar werkelijk behaalde rendement. Deze forfaitaire rendementspercentages kunnen pas na afloop van het kalenderjaar worden vastgesteld. Voor 2023 bedraagt het forfaitaire rendement voor banktegoeden 0,92%. Voor schulden geldt een forfaitair rendement van 2,46%.

Het forfaitaire rendement voor de categorie overige bezittingen in 2025 bedraagt op basis van de huidige berekeningswijze 5,88%. Voor 2024 geldt voor deze categorie een forfaitair rendement van 6,04%.

Voor de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2024 wordt voor banktegoeden gerekend met een rendement van 1,03% en voor de categorie schulden met 2,47%.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2024-0000009211 | 24-01-2024
Aftrek premies arbeidsongeschiktheidsverzekering door ander dan verzekeringnemer

Aftrek premies arbeidsongeschiktheidsverzekering door ander dan verzekeringnemer

De op een belastingplichtige drukkende premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.

De vraag in een procedure voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant is of de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarvan een bv de verzekeringnemer is, in aftrek kunnen worden gebracht door de dga. De bv heeft de premies gedurende een reeks van jaren betaald en doorbelast aan de dga in de onderlinge rekening-courantverhouding. De kern van het geschil is of sprake is van op de dga drukkende premies. Omdat sprake is van een aftrekpost, rust de bewijslast op de dga.

De dga voerde aan dat het altijd de bedoeling is geweest om de verzekering op zijn eigen naam en voor zijn eigen rekening te hebben. Dat was het geval toen hij zijn onderneming dreef in de vorm van een eenmanszaak. Bij de inbreng van de onderneming in een bv heeft de verzekeraar de bv als verzekeringnemer aangemerkt. In de jaren dat de bv als verzekeringnemer op de polis vermeld stond, was de dga civielrechtelijk niet verplicht om de verschuldigde premies te betalen. De rechtbank Noord-Nederland heeft eerder geoordeeld dat voor aftrek van de premies niet vereist is, dat iemand die in de hoedanigheid van verzekeringnemer heeft betaald aan de verzekeraar. Als de verzekeringnemer een ander is dan de belastingplichtige, moet wel duidelijk zijn dat de premies uiteindelijk voor diens rekening komen. Uit de wettekst en de jurisprudentie volgt niet dat de belastingplichtige de verzekeringnemer moet zijn.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant deelt deze opvatting en is gelet op de feiten van oordeel dat de premies op de dga hebben gedrukt, hoewel hij niet de verzekeringnemer was. De dga kan de premie daarom in aftrek brengen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB2024143, 23/13 en 23/3465 tot en met 23/3467 | 11-01-2024