Beleidsbesluit vormgeving rechtsherstel box 3

Beleidsbesluit vormgeving rechtsherstel box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit met de vormgeving van het rechtsherstel in box 3 gepubliceerd. Rechtsherstel wordt geboden volgens de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Het wetsvoorstel met codificatie van het rechtsherstel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023.

Het rechtsherstel ziet er als volgt uit. Uitgangspunt is het werkelijke vermogen volgens de aangifte van de belastingplichtige. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van bezittingen en schulden. Vermogenscategorie 1 bevat de banktegoeden van de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar. Vermogenscategorie 2 bevat alle overige bezittingen op de peildatum. Vermogenscategorie 3 bestaat uit de schulden op de peildatum. Per vermogenscategorie gelden verschillende rendementen.

 

Vermogenscategorie 1

Vermogenscategorie 2

Vermogenscategorie 3

 2017

 0,25%

  5,39%

 3.43%

 2018

 0,12%

 5,38%

 3,20%

 2019

 0,08%

 5,59%

 3,00%

 2020

 0,04%

 5,28%

 2,74%

 2021

 0,01%

 5,69%

 2,46%

 2022

 Nog niet vastgesteld

 Nog niet vastgesteld

 Nog niet vastgesteld

Het totale rendement bestaat uit de som van de per vermogenscategorie bepaalde rendementen. Dit totale rendement wordt gedeeld door de rendementsgrondslag ter bepaling van het rendementspercentage door het in stap 2 berekende rendement te delen door de rendementsgrondslag. Het nieuwe inkomen in box 3 wordt berekend door het rendementspercentage te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen, dat is de rendementsgrondslag verminderd met het heffingvrije vermogen.

Er volgt een teruggaaf van belasting wanneer het berekende inkomen in box 3 lager is dan het in de aanslag inkomstenbelasting voor het kalenderjaar wettelijk vastgestelde voordeel uit sparen en beleggen. Als het nieuw berekende voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde bedrag wordt de aanslag niet aangepast.

Als de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft gehad, wordt bij de toepassing van het rechtsherstel uitgegaan een verdeling bij helfte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan iedere partner. Voor de verdeling van de extra uitgaven voor specifieke zorgkosten of extra aftrekbare giften als gevolg van een herrekening van het drempelinkomen door de toepassing van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de in de aangifte gekozen verdeling van de uitgaven voor specifieke zorgkosten of de aftrekbare giften.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2022-0000180461 | 29-06-2022
Moties inzake rechtsherstel box 3

Moties inzake rechtsherstel box 3

De Tweede Kamer heeft enkele moties aangenomen over het rechtsherstel in box 3.

De eerste motie betreft de vraag naar een onderzoek naar de gevolgen van de wetswijziging waardoor sinds 1 januari 2016 een rechterlijke uitspraak binnen een massaalbezwaarprocedure niet doorwerkt naar gelijke gevallen waarbij geen bezwaar is ingediend. In de motie wordt de regering opgeroepen het functioneren van de massaalbezwaarprocedure te onderzoeken en mogelijkheden tot verbetering daarvan te bezien.

De tweede motie betreft de vraag om een uitwerking van scenario’s om ook niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden. De kamer roept de regering op in de verschillende scenario’s aandacht te geven aan het onderscheid tussen grote en kleine spaarders en de budgettaire consequenties daarvan in kaart te brengen.

Bron: Overig | publicatie | 32140 | 01-06-2022
Initiatiefwetsvoorstel aanpak box 2

Initiatiefwetsvoorstel aanpak box 2

Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel ingediend. Het voorstel heeft als doel de ongelijkheid in de belastingheffing tussen kapitaal en arbeid te verminderen. Dat wordt bewerkstelligd door het laten vervallen van enkele fiscale regelingen en het invoeren van een progressief tarief in box 2 van de inkomstenbelasting. Volgens het voorstel bedraagt het tarief in box 2 25,96% tot een belastbaar inkomen van € 58.989 en 40,59% voor het meerdere. 

De doorschuifregelingen voor aanmerkelijkbelangheffing bij overlijden en krachtens schenking vervallen in het voorstel.

Verder vervalt in de gebruikelijkloonregeling de zogenaamde doelmatigheidsmarge van 75%.

De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet wordt in het voorstel ook gewijzigd. Deze wordt beperkt tot overgedragen belangen van 25% of meer van het geplaatste kapitaal. Daarnaast wordt voorgesteld om verhuurd vastgoed aan te merken als beleggingsvermogen, waardoor het niet in aanmerking komt voor de faciliteit. De vrijstelling wordt verlaagd naar 25%. De huidige vrijstelling is 100% van de waarde van het ondernemingsvermogen tot ruim € 1 miljoen en 83% van het meerdere. Het vrijgestelde ondernemingsvermogen wordt gemaximeerd op € 1 miljoen.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 36 128 | 06-06-2022
Geen cassatie uitspraak niet belasten verhoging WIA-uitkering

Geen cassatie uitspraak niet belasten verhoging WIA-uitkering

De staatssecretaris van Financiën gaat niet in cassatie tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over het niet belasten van een verhoging van een WIA-uitkering bij hulpbehoevendheid. Volgens het hof leidt het belasten van de verhoging tot een individuele en buitensporige last vanwege invloed op andere regelingen. Daardoor bleef van de verhoogde uitkering weinig over om de kosten van langdurige hulpbehoevendheid te kunnen betalen. Het hof is van oordeel dat wanneer minder dan 10% van de verhoogde uitkering resteert sprake is van een buitensporige last.

In deze zaak resteerde na de korting op diverse inkomensafhankelijke regelingen zelfs minder dan 5% van de verhoogde uitkering. De staatssecretaris vindt de door het hof gekozen oplossing om de verhoging niet te belasten beleidsmatig niet de meest gelukkige.

In zijn toelichting op het afzien van beroep in cassatie kondigt de staatssecretaris aan dat hij in overleg met de collega’s van SZW en VWS zal zoeken naar een evenwichtige regeling. Tot een definitieve oplossing is gevonden zal de Belastingdienst in vergelijkbare zaken op deze manier een tegemoetkoming bieden.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | nr. 2022-0000136637, ECLINLGHARL20222743 | 22-05-2022
Geen rechtsherstel voor wie te laat bezwaar heeft gemaakt

Geen rechtsherstel voor wie te laat bezwaar heeft gemaakt

In het kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van box 3 in strijd is met Europese regelgeving. Voor de schending van het Europese recht moet rechtsherstel worden geboden aan degenen, die tijdig bezwaar hebben gemaakt.

De Hoge Raad heeft nu de vraag beantwoord of ook rechtsherstel moet worden geboden aan iemand die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar wiens bezwaar is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De Hoge Raad stelt voorop dat het in het kerstarrest gegeven oordeel alleen betrekking heeft op de jaren 2017 en volgende. Ten aanzien van eerdere jaren handhaaft de Hoge Raad zijn oordeel dat de rechter alleen rechtsherstel kan bieden voor zover de heffing voor de belastingplichtige een individuele en buitensporige last oplevert.

Met betrekking tot de jaren 2017 en 2018 wijst de Hoge Raad erop, dat volgens de Uitvoeringsregeling IB 2001 geen ambtshalve vermindering wordt verleend als de onjuistheid van een aanslag voortvloeit uit latere jurisprudentie. Dat is hier aan de orde, omdat de aanslagen van de belanghebbende al vaststonden voordat de Hoge Raad het kerstarrest heeft gewezen. De staatssecretaris van Financiën heeft de bevoegdheid om anders te bepalen. Omdat hij dit (nog) niet heeft gedaan, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022720, 21/04407 | 19-05-2022
Geruisloze inbreng terecht geweigerd

Geruisloze inbreng terecht geweigerd

De geruisloze omzetting van een onderneming in een besloten vennootschap is een faciliteit in de inkomstenbelasting, die belastingheffing bij de inbrengende ondernemer over de meerwaarde van de onderneming voorkomt. De belastingclaim op de meerwaarde wordt doorgeschoven naar de besloten vennootschap die de onderneming voortzet. Aan toepassing van de faciliteit zijn voorwaarden verbonden. De geruisloze omzetting vindt plaats op verzoek van de ondernemer. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Geruisloze omzetting vereist de aanwezigheid van een onderneming, zij het dat niet de gehele onderneming, zoals deze bestond op het overgangstijdstip, hoeft te worden ingebracht.

De Belastingdienst heeft een verzoek om geruisloze omzetting afgewezen omdat geen onderneming werd ingebracht. Voorafgaande aan de omzetting werd de onderneming grotendeels gestaakt. De omvang van de ingebrachte activiteiten was te gering om een onderneming te kunnen vormen. Volgens de Belastingdienst was de inbreng onderdeel van de liquidatie van de onderneming. Ook op grond daarvan kan de faciliteit van de geruisloze omzetting worden geweigerd.

Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag, of het resterende gedeelte van de onderneming nog steeds een onderneming vormt, te worden beantwoord naar de situatie op het tijdstip van daadwerkelijke inbreng in de vennootschap. Activiteiten, die na het overgangstijdstip zijn gestart, zijn niet van belang. De rechtbank deelde de opvatting van de Belastingdienst dat de overige activiteiten geen onderneming in materiële zin vormden.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20222272, BRE 19/5412 | 25-04-2022