jul 22, 2021 | Inkomstenbelasting
Belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom is slechts toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake als de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid.
Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden betrekken.
Als de vraag voorligt of de belastingheffing in box 3 leidt tot een individuele en buitensporige last als deze hoger is dan het werkelijke rendement, moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. De omstandigheid dat een belastingplichtige door de belastingheffing inteert op zijn vermogen kan een aanwijzing zijn dat sprake is van een buitensporige last.
De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd omdat uit de uitspraak niet blijkt dat het hof heeft onderzocht of de belanghebbende door de belastingheffing inteert op zijn vermogen. Hof Arnhem-Leeuwarden moet nu onderzoeken of er sprake is van een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende.
Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20211047, 20/02453 | 01-07-2021
jul 15, 2021 | Inkomstenbelasting
De regeling van het aanmerkelijk belang in de Wet IB 2001 is bedoeld om de voordelen, die een belastingplichtige geniet uit een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, te betrekken in de heffing van inkomstenbelasting. Vervreemdingsvoordelen van een aanmerkelijk belang bestaan uit het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs. Als bij een vervreemding of een verkrijging een tegenprestatie ontbreekt, geldt de waarde in het economische verkeer ten tijde van de vervreemding of de verkrijging als tegenprestatie.
Onder de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging, vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Ook in het geval waarin een doorschuifregeling van toepassing is, wordt de doorgeschoven verkrijgingsprijs vermeerderd met de kosten die de verkrijger bij de doorschuiving maakt.
In de situatie waarin de aandelen in juridisch te fuseren vennootschappen worden gehouden door één persoon en één van die vennootschappen optreedt als verkrijgende rechtspersoon, wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen die de aandeelhouder direct na de fusie heeft in de verkrijgende rechtspersoon niet slechts bepaald door de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon, maar ook door de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verkrijgende rechtspersoon.
Volgens de Hoge Raad vormt een bij de verkrijging van aandelen betaald bedrag aan schenkbelasting geen kostenpost, die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van die aandelen. De verschuldigdheid van schenkbelasting wordt immers opgeroepen door in de persoonlijke sfeer van de verkrijger en de vervreemder gelegen motieven en staat los van de eigenlijke overdracht van de aandelen.
Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021883, 19/04234 | 10-06-2021
jul 8, 2021 | Inkomstenbelasting
De staatssecretaris van Financiën is in een brief aan de Tweede Kamer ingegaan op de giftenaftrek en dan met name de eisen die aan periodieke giften worden gesteld.
Bij de giftenaftrek in de inkomstenbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen periodieke giften en andere giften. Voor andere giften geldt een drempel waaronder de giften niet aftrekbaar zijn en een plafond waarboven giften niet meer aftrekbaar zijn. Voor periodieke giften geldt geen drempel en geen plafond. De periodieke gift is in de wet gedefinieerd als gift in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden. Voor een periodieke uitkering geldt een onzekerheidsvereiste. Het totale beloop van een periodieke uitkering moet afhankelijk zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis van wezenlijke betekenis. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een overlijdenskans van ongeveer 1% voldoende is om van een periodieke uitkering te spreken. In de praktijk wordt verondersteld dat bij een periodieke gift, die afhankelijk is van één leven, bij een termijn van vijf jaren aan het onzekerheidsvereiste is voldaan. Als de periodieke gift van twee of meer levens afhankelijk is, volstaat een termijn van vijf jaar niet voor een overlijdenskans die groter is dan 1%. De gift kwalificeert dan niet als periodieke gift en wordt aangemerkt als een andere gift. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de giftenaftrek. De staatssecretaris vindt het wenselijk om voor de periodieke gift het onzekerheidsvereiste anders vorm te geven. Dat kan door de periodieke gift niet langer te zien als een periodieke uitkering. Wel blijft een minimale looptijd van vijf jaar gelden. Daarvoor is een wetswijziging nodig. Volgens de staatssecretaris kan deze wijziging worden opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2024 om per 1 januari 2024 in werking te treden.
Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000116045 | 28-06-2021
jun 24, 2021 | Inkomstenbelasting
De rente en de kosten van geldleningen, die zijn aangegaan voor de financiering van de eigen woning, zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Kosten van geldleningen zijn de kosten die samenhangen met de financiering van de eigen woning, zoals taxatiekosten, afsluitprovisie, hypotheekaktekosten, etc. De eigen woning kan in het buitenland zijn gelegen.
Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant behoort de Belgische registratiebelasting tot de kosten van geldleningen, die behoren tot de eigenwoningschuld. De registratiebelasting is verschuldigd bij de verplichte inschrijving van een hypotheekakte. In België is de inschrijving van de hypotheekakte vereist om het recht van hypotheek te kunnen vestigen. Zonder de vestiging van het recht van hypotheek kan geen hypotheeklening worden verkregen. De procedure had betrekking op een in België gelegen eigen woning.
Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20212535, BRE 20/6295 | 20-05-2021
jun 17, 2021 | Inkomstenbelasting
Onderdeel van het Belastingplan 2020 was de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven. Deze wet is aangenomen, maar nog niet in werking getreden in afwachting van de Subsidieregeling STAP-budget. De Subsidieregeling STAP-budget zal zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd, na de publicatie in het Staatsblad van het Koninklijk Besluit waarin wordt geregeld dat de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven per 1 januari 2022 inwerking treedt. Volgens de staatssecretaris van Financiën moet uiterlijk op 2 juli 2021 duidelijkheid bestaan of de fiscale aftrek van scholingsuitgaven per 1 januari 2022 wordt afgeschaft. Is dat niet het geval, dan kan deze aanpassing niet worden verwerkt in de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022. In dat geval worden de inwerkingtreding van de Subsidiereling STAP-budget en de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven uitgesteld tot 1 januari 2023. De Subsidieregeling STAP-budget zal worden uitgevoerd door het UWV en DUO. De definitieve besluitvorming over de inwerkingtreding van het STAP-budget vindt medio juni plaats.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2021-0000108563 | 03-06-2021
jun 17, 2021 | Inkomstenbelasting
Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging ingediend. Daarin wordt geregeld dat bij de bepaling van het bedrag aan schulden aan de vennootschap van een met de aanmerkelijkbelanghouder verbonden persoon ook rekening wordt gehouden met de schulden van diens partner. De mogelijkheden om de grondslag van de maatregel uit te hollen worden hierdoor beperkt.
In het wetsvoorstel is geregeld dat het fictieve vervreemdingsvoordeel dat in aanmerking wordt genomen bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder wordt verlaagd met het bedrag dat als negatief fictief regulier voordeel in aanmerking zou zijn genomen als de aanmerkelijkbelanghouder in Nederland was gebleven en zijn schulden had afgelost. Op deze wijze wordt economische dubbele heffing bij emigratie voorkomen. De nota van wijziging bevat een aanpassing voor de situatie waarin een buitenlandse belastingplichtige de werkelijke leiding van een vennootschap, waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, verplaatst uit Nederland en hij als gevolg daarvan geen aanmerkelijk belang meer heeft in een in Nederland gevestigde vennootschap.
Wanneer de werkelijke leiding van de vennootschap naar het buitenland wordt verplaatst, wordt dit aangemerkt als een vervreemding van het aanmerkelijk belang. Voor de belasting over het fictieve vervreemdingsvoordeel wordt een conserverende aanslag opgelegd. De grondslag van die conserverende aanslag wordt verlaagd met het bedrag dat als negatief fictief regulier voordeel in aanmerking zou zijn genomen als de aanmerkelijkbelanghouder de werkelijke leiding niet zou hebben verplaatst en hij zijn schulden zou hebben afgelost. Hierdoor wordt niet alleen bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder maar ook bij verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland economische dubbele heffing voorkomen.
Bij een buitenlandse belastingplichtige, die een aanmerkelijk belang heeft in meerdere vennootschappen in Nederland, wordt een eventuele verlaging van de grondslag voor de conserverende aanslag pas toegepast bij het vaststellen van de conserverende aanslag die wordt opgelegd bij verplaatsing van de werkelijke leiding van de laatste vennootschap uit Nederland. Als na de verplaatsing van de werkelijke leiding alleen nog een aanmerkelijk belang resteert in één of meer fictief in Nederland gevestigde vennootschappen wordt de grondslag voor de conserverende aanslag wel verlaagd.
In het wetsvoorstel is geregeld dat het uitstel van betaling voor een conserverende aanslag inkomstenbelasting wordt beëindigd als een positief fictief regulier voordeel wordt genoten. Op grond van overgangsrecht geldt dit niet voor conserverende aanslagen, die zijn opgelegd naar aanleiding van belastbare feiten, die zich hebben voorgedaan voor 15 september 2015, 15:15 uur. Met de nota van wijziging wordt geregeld dat de maatregelen van het wetsvoorstel niet gaan gelden voor deze conserverende aanslagen.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2021-0000074878 | 30-05-2021