Uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken alleen in uitzonderlijke gevallen

Uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken alleen in uitzonderlijke gevallen

Mag bewijsmateriaal dat door de politie is verzameld worden gebruikt voor belastingheffing, ondanks mogelijke onrechtmatigheden bij de verkrijging ervan? De Hoge Raad buigt zich over deze vraag en de vraag of het 'zozeer indruist'-criterium, dat uitsluiting van bewijs in uitzonderlijke gevallen toestaat, hier van toepassing is.

Tijdens een politiecontrole bij een gehuurde bakwagen ontstaat argwaan. De man die bij het voertuig staat, beweert dat de laadruimte leeg is, maar oogt zenuwachtig. Na herhaaldelijk aandringen opent hij de bakwagen. De laadruimte blijkt vol te staan met dozen. De politie besluit de inhoud te controleren en vindt een enorme hoeveelheid pakjes sigaretten van het merk Marlboro zonder accijnszegels. Ze houden de man aan op verdenking van het overtreden van de accijnswetgeving. De Belastingdienst legt de man een forse naheffingsaanslag op, samen met belastingrente. 

De man maakt bezwaar, maar zonder succes. In beroep oordeelt de rechtbank dat de naheffing terecht is. Vervolgens gaat de man in hoger beroep. Het hof beslist dat het bewijsmateriaal, de aangetroffen sigaretten, onrechtmatig is verkregen. Volgens het hof heeft de politie onbevoegd gehandeld toen ze de dozen opende. Hierdoor wordt het bewijs uitgesloten en vervalt de grondslag voor de naheffing. 

In cassatie is de vraag of het onrechtmatig verkregen bewijs tóch mag worden gebruikt voor de belastingheffing. De procureur-generaal concludeert dat dit wel mogelijk is. Immers, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bewijs in belastingzaken uitgesloten. Het handelen van de politie, hoewel onjuist, voldoet niet aan de zware eisen van het 'zozeer indruist'-criterium. Daardoor kan de naheffingsaanslag voor de accijns worden gehandhaafd.

Bron: Parket bij de Hoge Raad | Conclusie AG | ECLI:NL:PHR:2025:782 | 10-07-2025
Rechtbank past toekomstige wetgeving toe bij berekening belastingrente

Rechtbank past toekomstige wetgeving toe bij berekening belastingrente

De algemene heffingskorting kan een fiscale fuik worden voor fiscale partners. Een vrouw krijgt navorderingsaanslagen, omdat haar man een belastingkorting aanvraagt. Naar het oordeel van de rechtbank vordert de inspecteur terecht de eerder uitbetaalde heffingskortingen terug. Verrassend genoeg past de rechtbank alvast toekomstige wetgeving toe bij de berekening van de belastingrente. Deze vooruitziende blik bespaart het echtpaar honderden euro's aan belastingrente.

Heffingskorting

Een getrouwde vrouw krijgt in 2019 en 2020 de algemene heffingskorting uitbetaald. Dit kan als de fiscale partner voldoende belasting betaalt. Haar echtgenoot heeft sinds 2011 een vastgesteld verlies uit aanmerkelijk belang. In 2022 vraagt de man het verlies om te zetten in een belastingkorting. De inspecteur honoreert dit verzoek. Hierdoor betaalt de man over 2019 geen belasting meer en over 2020 slechts € 951. De inspecteur vordert vervolgens de eerder uitbetaalde heffingskortingen van de vrouw (gedeeltelijk) terug. Ook brengt hij belastingrente in rekening.

Belastingrente

De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De latere belastingkorting van de man is een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Het stelsel van communicerende vaten werkt nu eenmaal zo. Het verzoek van de vrouw om de navorderingsaanslagen te vernietigen wijst de rechtbank af. De rechtbank geeft wel gehoor aan haar klacht over de belastingrente. Deze wordt flink verminderd op basis van een nog niet ingevoerd wetsartikel. Toch past de rechtbank het alvast toe. De rechtbank verwijst hierbij naar de Hoge Raad, die eerder een vergelijkbare uitspraak deed.

Communicerende vaten

Door deze vooruitziende blik van de rechtbank daalt de belastingrente aanzienlijk. De rechtbank berekent de belastingrente alleen over de periode tussen de verminderingsbeschikking van de man en de invorderbaarheid van de navorderingsaanslagen. Deze benadering voorkomt dubbele belastingrente bij communicerende vaten. De vrouw betaalt nu geen rente over periodes waarin haar man al had betaald. Dit is precies wat de nieuwe wetgeving beoogt.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2025:4765 | 18-06-2025
Hoge Raad: Belastingdienst moet horen vóór naheffing omzetbelasting

Hoge Raad: Belastingdienst moet horen vóór naheffing omzetbelasting

De Hoge Raad heeft in een recent arrest duidelijke grenzen gesteld aan het opleggen van naheffingsaanslagen. Als de Belastingdienst de belastingplichtige niet expliciet uitnodigt om te reageren op een definitief voornemen tot naheffing, is het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden en moet de naheffingsaanslag worden vernietigd.

Casus

Een Nederlandse bv verricht reclamediensten voor twee gelieerde Zwitserse vennootschappen, zonder btw in rekening te brengen. De bv gaat ervan uit dat de diensten niet in Nederland belastbaar zijn. In 2005 start de Belastingdienst een boekenonderzoek naar de aangiften omzetbelasting 2001-2005. Op 22 februari 2006 stuurt de inspecteur een brief met zijn definitieve standpunt en een cijfermatig overzicht van de verschuldigde omzetbelasting. Zonder de bv expliciet uit te nodigen hierop te reageren, legt de inspecteur op 12 maart 2006 de naheffingsaanslag op.

Verdedigingsbeginsel

De Hoge Raad stelt vier duidelijke voorwaarden aan het verdedigingsbeginsel:

  1. de inspecteur moet de belastingplichtige tijdig en expliciet (“in niet mis te verstane bewoordingen”) informeren over de voorgenomen naheffingsaanslag;
  2. de inspecteur moet voldoende nauwkeurig de elementen vermelden die aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggen;
  3. de inspecteur moet de belastingplichtige expliciet uitnodigen om zijn standpunten kenbaar te maken; en
  4. het moet voor de belastingplichtige duidelijk zijn dat de inspecteur de aanslag zal opleggen als hij geen gebruik maakt van deze gelegenheid.

Deze regels gelden ook tijdens een lopend boekenonderzoek en ook als de belastingplichtige al op de hoogte is van de feiten die tot de voorgenomen naheffingsaanslag leiden.

Formele hoorprocedure

De Hoge Raad benadrukt dat een boekenonderzoek het uitwisselen van informatie en standpunten omvat. Wanneer de inspecteur besluit dat hij voldoende informatie heeft om een belastingaanslag op te leggen, moet hij de belastingplichtige duidelijk informeren over de hoogte van de naheffingsaanslag en de elementen die daaraan ten grondslag liggen. Reguliere communicatie tijdens een boekenonderzoek is dus fundamenteel anders dan de formele uitnodiging die het verdedigingsbeginsel vereist.

Bewijslast

Belangrijk is dat de bewijslast bij de inspecteur ligt. Als de belastingplichtige stelt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, moet de inspecteur bewijzen dat hij de belastingplichtige expliciet heeft uitgenodigd om te reageren op zijn definitieve standpunt. Het is niet aan de belastingplichtige om aan te tonen dat hij niet voldoende is gehoord.

Extra toetsingsgrond 

Dit arrest versterkt de rechtspositie van belastingplichtigen aanzienlijk. Het maakt duidelijk dat communicatie tijdens een boekenonderzoek niet in de plaats kan komen van een expliciete uitnodiging om te reageren op een definitief voornemen tot naheffing. Belastingplichtigen die niet expliciet zijn uitgenodigd hebben met dit arrest een sterk argument om de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag aan te vechten.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:903 | 12-06-2025
Hoge Raad vraagt informatie van derden over hoogte belastingrente Vpb

Hoge Raad vraagt informatie van derden over hoogte belastingrente Vpb

Bij de Hoge Raad loopt een cassatieprocedure over de hoogte van de belastingrente bij aanslagen vennootschapsbelasting. De procedure betreft de verhoging van per 1 januari van het rentepercentage van 4 naar 8. Volgens de rechtbank Noord-Nederland is de verhoging in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad vraagt nu het publiek om inbreng in deze zaak. Het is de eerste keer dat de belastingkamer van de Hoge Raad van deze procedure gebruik maakt.

De staatssecretaris van Financiën heeft drie rechtsvragen geformuleerd voor de procedure massaal bezwaar belastingrente.

  1. Is de hoogte van het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting op regelniveau in strijd met hogere regelgeving?
  2. Is het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting op regelniveau in strijd met supranationale regelgeving, zoals het eigendomsrecht of het discriminatieverbod?
  3. Is het percentage belastingrente op regelniveau in strijd met andere supranationale bepalingen, zoals het recht op een eerlijk proces, het legaliteitsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel of het ne bis in idem beginsel?

Reageren kan tot en met 20 juni via het antwoordformulier op de website van de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNNE:2024:4361 | 02-06-2025
Geen kostenvergoeding bezwaarfase bij doormachtiging in WOZ-zaak

Geen kostenvergoeding bezwaarfase bij doormachtiging in WOZ-zaak

Een belastingplichtige stapt naar de rechtbank na een geschil over de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen stelt de waarde oorspronkelijk vast op € 984.000. De belastingplichtige maakt bezwaar, maar dit wordt ongegrond verklaard. Vervolgens gaat hij in beroep bij de rechtbank. De rechtsvraag is of de belastingplichtige recht heeft op een kostenvergoeding voor zowel de beroepsfase als de bezwaarfase.

Kostenvergoeding

De belastingplichtige stelt dat hij recht heeft op beide kostenvergoedingen (beroepsfase en bezwaarfase). Hij werkt met een 'doormachtiging', waarbij zijn eerste gemachtigde de zaak heeft overgedragen aan een tweede gemachtigde voor de beroepsfase. Volgens de belastingplichtige is hierdoor zijn dossier niet gesloten en heeft hij recht op de volledige vergoeding.

Geen kosten

De heffingsambtenaar betwist dit. Hij erkent dat de WOZ-waarde moet worden verlaagd naar € 935.000 en stemt in met een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van € 1.814. De heffingsambtenaar wijst echter de kostenvergoeding voor de bezwaarfase af, omdat de belastingplichtige in die fase werd bijgestaan door een ander kantoor, dat werkte op basis van 'no cure, no pay'. Volgens de heffingsambtenaar heeft dit kantoor het dossier gesloten nadat het bezwaar ongegrond werd verklaard en is niet gebleken dat de belastingplichtige kosten verschuldigd is.

Geen vergoeding

De rechtbank leidt uit de 'doormachtiging' af dat de eerste gemachtigde de procedure niet heeft voortgezet en het dossier heeft gesloten. Hoewel bij 'no cure, no pay'-constructies normaliter wel recht op kostenvergoeding bestaat, is in dit geval niet gebleken dat de belastingplichtige een verplichting heeft of zal krijgen om kosten voor de rechtsbijstand in de bezwaarfase te voldoen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de WOZ-waarde, maar oordeelt dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Conclusie

Deze uitspraak verduidelijkt de positie van belastingplichtigen bij 'doormachtigingen' in WOZ-procedures. Een belastingplichtige krijgt alleen een kostenvergoeding voor de bezwaarfase als een verplichting bestaat om kosten te voldoen, ook bij 'no cure, no pay'-constructies. Bij overdracht van een zaak aan een nieuwe gemachtigde voor de beroepsfase is doorslaggevend of het dossier bij de eerste gemachtigde is gesloten. 

Bron: Rechtbank Limburg | jurisprudentie | ECLI:NL:RBLIM:2025:3661 | 17-04-2025
Registratie in postsysteem is geen bewijs voor tijdige verzending

Registratie in postsysteem is geen bewijs voor tijdige verzending

Een eigenaresse van een woning klaagt de gemeente aan. Zij beweert dat de gemeente onvoldoende snel heeft beslist over haar bezwaar tegen de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar van de gemeente beweert juist dat de uitspraak wel binnen de termijn is verzonden. Als bewijs van verzending legt hij een printscreen van zijn postregistratiesysteem over.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk tijdig is verzonden. De printscreen uit het postregistratiesysteem en de enkele stelling dat de uitspraak op bezwaar is aangeboden aan PostNL, zijn niet voldoende. Hierdoor wordt aangenomen dat de uitspraak op bezwaar te laat bekend is gemaakt. De rechter legt een bestuurlijke dwangsom op van € 1.442. 

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBOBR:2025:2377 | 21-04-2025