Kamervragen compensatieregeling transitievergoeding

Kamervragen compensatieregeling transitievergoeding

Een werkgever is wettelijk verplicht om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op zijn initiatief aan de werknemer een transitievergoeding te betalen. In een aantal situaties is er een compensatieregeling van kracht om werkgevers achteraf (gedeeltelijk) te compenseren voor de kosten van ontslag.

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over problemen voor kleine ondernemers bij het voorfinancieren van de transitievergoeding in afwachting van de compensatie voor deze vergoeding. De minister van SZW erkent dat betaling van de transitievergoeding voor sommige werkgevers tot problemen kan leiden, maar vindt de transitievergoeding een belangrijk wettelijk recht voor werknemers en grijpt niet in. Volgens de minister heeft hij geen mogelijkheden om de compensatieregeling voor transitievergoedingen te herzien of om het UWV de compensatie op voorschot te laten uitkeren. De minister wijst erop dat de compensatieregeling niet inhoudt dat het UWV de verplichting van de werkgever om de transitievergoeding te betalen heeft overgenomen. Er is dus geen sprake van voorfinanciering van de transitievergoeding door de werkgever.

De vraag wanneer de compensatieregeling voor bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de werkgever in werking treedt kan de minister niet beantwoorden. Op dit moment wordt overleg gevoerd over een beoordelingskader waarmee het UWV kan toetsen of de werkgever niet in staat is zijn werkzaamheden binnen een redelijke termijn te hervatten.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000063101 | 13-04-2021
Arbeidsovereenkomst geëindigd voor verstrijken opzegverbod

Arbeidsovereenkomst geëindigd voor verstrijken opzegverbod

In het Xella-arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werkgever mee moet werken aan de beëindiging van een slapend dienstverband en daarbij een transitievergoeding moet betalen aan de werknemer. Een slapend dienstverband is in dat arrest gedefinieerd als een dienstverband dat de werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel bevoegd is, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt.

De kantonrechter heeft onlangs de vordering tot betaling van een transitievergoeding door een arbeidsongeschikte werknemer afgewezen. Het betrof een bijzondere situatie, waarin op grond van de cao de arbeidsovereenkomst pas mocht worden opgezegd na drie jaar arbeidsongeschiktheid. De werkgever was verplicht gedurende het derde jaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 100% van het loon. Kort voordat het opzegverbod zou verstrijken was de arbeidsovereenkomst geëindigd door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Volgens de kantonrechter was niet voldaan aan de omschrijving van een slapend dienstverband. Er is geen tijdstip geweest waarop de werkgever had moeten meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter merkt op dat tijdsgrenzen een absoluut karakter hebben. Het gaat er alleen om of je binnen of buiten de grenzen valt. Hoe dicht je bij de grens was, doet er niet toe.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOVE20211217, 8577690 \ CV EXPL 20-1736 | 08-03-2021
Non-concurrentiebeding ongeldig door functiewijziging

Non-concurrentiebeding ongeldig door functiewijziging

In een arbeidsovereenkomst kan een non-concurrentiebeding worden opgenomen. Een dergelijk beding beperkt de werknemer in zijn vrije arbeidskeuze. In verband met die beperkende werking moet een non-concurrentiebeding schriftelijk worden vastgelegd op straffe van nietigheid. Een non-concurrentiebeding, dat is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, hoeft niet nogmaals schriftelijk te worden vastgelegd wanneer de arbeidsovereenkomst op dezelfde of nagenoeg dezelfde arbeidsvoorwaarden wordt voortgezet. Een rechtsgeldig concurrentiebeding verliest geheel of gedeeltelijk zijn geldigheid als het door een ingrijpende functiewijziging van de werknemer zwaarder is gaan drukken. In die situatie moet het concurrentiebeding opnieuw schriftelijk worden overeengekomen om geldig te zijn.

Een op 1 mei 2005 ingegane arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar bevatte een non-concurrentiebeding. De arbeidsovereenkomst is na 1 mei 2006 stilzwijgend voorgezet. Het non-concurrentiebeding verloor daardoor zijn geldigheid niet. Per 1 juli 2018 trad de werknemer in dienst bij een andere werkgever, waarna de oude werkgever een beroep deed op het non-concurrentiebeding. Volgens de werknemer had het non-concurrentiebeding door een ingrijpende functiewijziging zijn geldigheid verloren. De kantonrechter was van oordeel dat het beding niet langer rechtsgeldig was, omdat in de loop der jaren de functie van de werknemer ingrijpend was gewijzigd. Van junior verkoper was zijn functie veranderd in verkoopmedewerker binnendienst en uiteindelijk accountmanager. Door de functiewijziging was het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaan drukken.

In hoger beroep heeft Hof Den Bosch de uitspraak van de kantonrechter bevestigd. De werkzaamheden van de werknemer in zijn laatste functie verschilden sterk van de werkzaamheden van junior verkoopmedewerker. In de loop der jaren was het salaris van de werknemer met ruim 45% gestegen. Ook dat duidde op een ingrijpende functiewijziging.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2021358, 200.257.193/01 | 08-02-2021
Opzegverbod tijdens ziekte

Opzegverbod tijdens ziekte

Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid moet voor een ontslag om bedrijfseconomische redenen vooraf toestemming bij het UWV worden gevraagd. Als het UWV geen toestemming geeft, kan de werkgever binnen twee maanden bij de kantonrechter een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen indienen. Tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer geldt een opzegverbod. Dat geldt echter niet als de arbeidsongeschiktheid is ontstaan nadat het UWV het verzoek om toestemming heeft ontvangen. Wanneer het UWV geen toestemming heeft verleend, kan een na het indienen van het verzoek ontstane arbeidsongeschiktheid wel leiden tot een opzegverbod als de werkgever vervolgens een ontslagverzoek indient bij de kantonrechter. Het opzegverbod geldt niet als de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.

In een procedure bij de kantonrechter na de afwijzing door het UWV van een verzoek om toestemming is duidelijk gemaakt dat deze procedure geen verlenging of herkansing is van de procedure bij het UWV. Het gaat om twee afzonderlijke procedures. De procedure bij de kantonrechter is ook geen hoger beroep tegen de beslissing van het UWV. De uitzondering op het opzegverbod bij ziekte die is ingetreden na de indiening van een verzoek om toestemming voor ontslag bij het UWV werkt niet door naar een daarop volgende procedure bij de kantonrechter.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNNE2021385, 8899135 / AR VERZ 20-88 | 04-02-2021
Werknemer niet verplicht tot re-integratie buiten reguliere werktijd

Werknemer niet verplicht tot re-integratie buiten reguliere werktijd

Een arbeidsongeschikte werknemer is verplicht om mee te werken aan zijn re-integratie in het arbeidsproces. Als de werknemer dat niet doet, kan de werkgever door middel van een loonstop afdwingen dat de werknemer alsnog meewerkt aan zijn re-integratie.

De vraag in een procedure in kort geding was of een arbeidsongeschikte werknemer verplicht kan worden op van de gebruikelijke arbeidstijd afwijkende tijdstippen mee te werken aan re-integratie. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De procedure betrof een werknemer die meerdere parttime banen had. De arbeidsongeschiktheid van de werknemer was van dien aard, dat de werkzaamheden van een van de banen niet konden worden verricht. Deze werkzaamheden vonden hoofdzakelijk in het weekend plaats. De werkgever wilde dat de werknemer op doordeweekse dagen beschikbaar was om te re-integreren. Op die dagen werkte de werknemer voor de andere werkgevers.

Volgens de kantonrechter heeft zich een vast arbeidspatroon ontwikkeld, dat vervolgens de overeengekomen arbeid is geworden. Daaraan doet niet af dat de oorspronkelijke overeenkomst de mogelijkheid bood om de werknemer ook op weekdagen op te roepen. In de praktijk gebeurde dat niet. De re-integratie moet volgens de kantonrechter in beginsel plaatsvinden op de momenten waarop de werknemer zijn werkzaamheden gewoonlijk uitvoert, dus in de weekenden. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever ten onrechte een loonstop ten onrechte heeft toegepast.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBLIM2021819, 8891804 \ CV EXPL 20-6219 | 25-01-2021
Reactie op arrest Hoge Raad over kwalificatie arbeidsrelatie

Reactie op arrest Hoge Raad over kwalificatie arbeidsrelatie

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer een reactie gegeven op een arrest van de Hoge Raad over de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Volgens dit arrest is de bedoeling van partijen niet van belang bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De procedure had betrekking op een uitkeringsgerechtigde, die met behoud van een uitkering op basis van een participatietraject onbezoldigd had gewerkt. De uitkeringsgerechtigde stelde hetzelfde werk als betaalde medewerkers te hebben verricht en vorderde de betaling van loon. Volgens de Hoge Raad is beslissend of de onderling overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Als dat het geval is, is per definitie sprake van een arbeidsovereenkomst. Bij de beantwoording van de vraag welke rechten en plichten partijen onderling zijn overeengekomen kan de bedoeling van partijen wel een rol spelen.

Volgens de minister is de webmodule ter beoordeling van arbeidsrelaties in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Sinds medio 2015 beoordeelt de Belastingdienst modelovereenkomsten met betrekking tot de vraag of gewerkt wordt buiten dienstbetrekking. Zowel de teksten van de modelovereenkomsten als het beoordelingskader zullen moeten worden aangepast naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad. De passages over de wens om te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht of de wens om geen dienstbetrekking aan te gaan zullen niet langer als gemarkeerde bepaling in de modelteksten worden opgenomen.

Een van de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is het gezagscriterium. De Commissie Regulering van Werk heeft aanbevelingen tot modernisering van het gezagscriterium gedaan. De Hoge Raad heeft daaraan in dit arrest geen aandacht geschonken. Volgens de minister is het aan een nieuw kabinet om de modernisering van het gezagscriterium desgewenst ter hand te nemen. De minister is van mening dat het gewenst is nader te onderzoeken of en op welke wijze een rechtsvermoeden van werknemerschap behulpzaam kan zijn om met name kwetsbare werkenden te ondersteunen. Keerzijde van een dergelijk rechtsvermoeden is dat zelfstandigen mogelijk in rechte hun status als zelfstandige moeten opeisen. De vraag is of dat Europeesrechtelijk houdbaar is.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000028131 | 09-02-2021