mei 13, 2024 | Agro
De Gecombineerde opgave zal uiterlijk 15 mei ingediend moeten worden. De in het verleden geldende ‘kortingsperiode’ geldt in het huidige GLB-stelsel niet meer. Na 15 mei kunnen ook geen eco-activiteiten meer toegevoegd worden. Het is daarom raadzaam om bij twijfel over of een eco-activiteit wordt uitgevoerd, deze activiteit wel aan te melden. Zodra echter duidelijk is dat een aangemelde eco-activiteit niet wordt uitgevoerd, zal deze terstond teruggetrokken moeten worden door het indienen van een aangepaste opgave. Wanneer een niet-uitgevoerde eco-activiteit niet (tijdig) is teruggetrokken, kan dit leiden tot een korting op de GLB-subsidies.
Wilt u gebruik maken van fosfaatdifferentiatie, dan zal de fosfaattoestand van de percelen ook uiterlijk 15 mei via het indienen van de Gecombineerde opgave gemeld moeten worden bij RVO.
Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | publicatie | 07-05-2024
mei 8, 2024 | Arbeidsrecht
Ontslag op staande voet is een uiterste maatregel en moet daarom aan strenge voorwaarden voldoen. Het ontslag moet berusten op een dringende reden, waardoor van de werkgever niet kan worden gevraagd de dienstbetrekking te laten voortduren. Het ontslag moet onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer onder vermelding van de dringende reden, die de aanleiding vormt voor het ontslag.
Een werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter over de rechtsgeldigheid van het aan een werknemer gegeven ontslag op staande voet. Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat de voor een ontslag op staande voet vereiste dringende reden ontbreekt. De werkgever heeft onbekwaamheid en ongeschiktheid van de werknemer aangevoerd als reden voor ontslag. Dat is geen geldige reden voor een ontslag op staande voet. De werkgever heeft zich verder beroepen op werkweigering van de werknemer. Uit de door de werkgever gegeven voorbeelden blijkt niet dat de werknemer heeft geweigerd om taken uit te voeren, maar enkel dat hij taken niet heeft uitgevoerd. Ook dit levert geen dringende reden voor een ontslag op staande voet op.
De kantonrechter heeft de werknemer een billijke vergoeding toegekend, bestaande uit de inkomensschade van de werknemer over de resterende periode van het arbeidscontract voor bepaalde tijd. Op deze inkomensschade heeft de kantonrechter de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding in mindering gebracht.
Het hof is echter van oordeel dat het niet juist is om de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging in mindering te brengen op de billijke vergoeding. Ook bij een regelmatig einde van de arbeidsovereenkomst zou de werknemer recht hebben op de transitievergoeding. Door de vergoedingen in mindering te brengen op de billijke vergoeding zou de werknemer onvoldoende gecompenseerd worden voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Hetzelfde geldt voor de gefixeerde schadevergoeding. Volgens het hof moet worden voorkomen dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen omdat dit voor hen voordeliger zou zijn dan het in stand houden daarvan.
Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2024371, 200.332.130/01 | 25-03-2024
mei 8, 2024 | Inkomstenbelasting
Een inwoner van Zweden is eigenaar van een woning in Nederland. De woning is puur voor eigen gebruik en wordt niet verhuurd. De opbrengst van de woning is nihil. De inspecteur is van mening dat voor de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting niet moet worden uitgegaan van de werkelijke opbrengst, maar van het forfaitaire rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3. Via een bezwaarschrift, dat door de inspecteur ongegrond is verklaard, komt de zaak voor bij de rechtbank. Hoe zit het nu? Als een woning niet aan een derde wordt verhuurd, is dan het forfaitair berekende voordeel uit sparen en beleggen in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Standpunt belanghebbende
De belanghebbende, die in Nederland geen ander vermogen heeft dan de woning, stelt onder verwijzing naar het Kerstarrest van de Hoge Raad dat de forfaitaire berekeningswijze van box 3 in strijd is met artikel 1 EVRM. Volgens de belanghebbende moet de heffing in box 3 gebaseerd worden op het werkelijk behaalde rendement, aangezien dit lager is dan het forfaitaire rendement. Dat werkelijk behaalde rendement bedraagt volgens de belanghebbende nul, omdat de woning alleen voor eigen gebruik wordt aangehouden.
Standpunt inspecteur
De inspecteur is van mening dat uit het Kerstarrest niet volgt dat een voordeel in box 3 niet forfaitair mag worden berekend. Naar zijn mening moet in deze forfaitaire benadering ook de ongerealiseerde vermogensaanwas in de heffing van box 3 worden betrokken.
Oordeel rechtbank
In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat een belastingplichtige belasting moet betalen over een hoger rendement dan door hem feitelijk is behaald. Het forfaitaire stelsel is dan in strijd met artikel 1 EVRM. Omdat de belanghebbende geen rendement heeft behaald, is er volgens de rechtbank door de forfaitaire berekening geen sprake van rechtsherstel. Daarom verleent de rechtbank zelf rechtsherstel.
Compensatie moet aansluiten bij werkelijk rendement
Hof Den Bosch heeft in 2023 geoordeeld dat op rechtsherstel gerichte compensatie moet aansluiten bij het werkelijke rendement en dat niet meer kan worden belast dan het feitelijk genoten rendement uit rente, dividend, huur, royalty’s en andere direct gerealiseerde vermogensopbrengsten. Dit geldt als de wet geen compensatie biedt zoals in dit geval. Met ongerealiseerde vermogenswinsten hoeft geen rekening te worden gehouden, omdat men van lucht moeilijk de rekeningen kan betalen. De rechtbank sluit aan bij dit oordeel van het hof.
Wat betekent dit voor u?
Als u een woning bezit, die u niet verhuurt, bevestigt deze zaak dat u niet belast zou moeten worden op basis van een forfaitair rendement maar op basis van uw werkelijk behaalde resultaat. Bevindt u zich in een vergelijkbare situatie? Neem dan contact met ons op om uw opties te bespreken.
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20242459, BRE 22/3616 en 22/3617 | 10-04-2024
mei 8, 2024 | Toeslagen
De minister van SZW heeft een ontwerpbesluit met aanpassingen in de kinderopvangtoeslag voor internetconsultatie gepubliceerd. Het besluit past de toeslagpercentages, maximum uurprijzen en toetsingsinkomens van de kinderopvangtoeslag voor 2025 aan. Het definitieve besluit wordt uiterlijk in oktober gepubliceerd. De in dit besluit opgenomen aanpassing van de toeslagpercentages is niet definitief. De maximum uurprijzen en toetsingsinkomens worden geïndexeerd op basis van de geraamde loon- en prijsontwikkeling. Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van de uurprijzen sinds 2023.
Ontwikkeling maximum uurprijzen
|
2023 |
2024 |
2025 |
Dagopvang |
€ 9,12 |
€ 10,25 |
€ 10,71 |
Buitenschoolse opvang |
€ 7,85 |
€ 9,12 |
€ 9,52 |
Gastouderopvang |
€ 6,85 |
€ 7,53 |
€ 8,10 |
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 28-04-2024
mei 2, 2024 | Inkomstenbelasting
Op een moment, waarop een groot deel van de belastingplichtigen de aangifte IB voor het jaar 2023 heeft ingediend, heeft de staatssecretaris de forfaitaire rendementspercentages in box 3 voor banktegoeden en schulden vastgesteld. Dat gebeurt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023. Het in de Wet IB 2001 opgenomen percentage van 0,01 voor 2023 wordt vervangen door 0,92. Het forfaitaire rendementspercentage voor schulden wijzigt niet en blijft 2,46.
Het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden wordt vastgesteld op de som van het gemiddelde maandelijkse rendement in procenten op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB), over de periode van 1 januari tot en met 30 november van het kalenderjaar. Het percentage over de maand november wordt twee maal meegenomen in de som, waarna de som wordt gedeeld door twaalf.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2024, Nr. 12218, Nr. 2024-0000224266 | 28-04-2024