Navordering omdat meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit de eigen woning is aangegeven

Navordering omdat meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit de eigen woning is aangegeven

De Belastingdienst mag een navorderingsaanslag opleggen wanneer aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Om een navorderingsaanslag op te mogen leggen dient de Belastingdienst de beschikking te hebben over een nieuw feit. Navordering kan ook plaatsvinden in gevallen waarin te weinig belasting is geheven als gevolg van de onderlinge verdeling van een gezamenlijk inkomensbestanddeel of een wijziging in die verdeling.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden hadden de belanghebbende en zijn partner in totaal meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit de eigen woning aangegeven. Dat werd duidelijk toen de Belastingdienst de aangifte van de partner behandelde. De aanslag van de belanghebbende was al eerder geautomatiseerd afgedaan.

Naar het oordeel van het hof was door meer dan 100% van de negatieve inkomsten aan te geven geen sprake van een keuze voor een andere onderlinge verdeling dan 50-50. De Belastingdienst was daarom bevoegd tot navorderen bij de belanghebbende. Dat de Belastingdienst bij het opleggen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een onderlinge verhouding van 49,8-50,2 maakt dit niet anders.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20241517, 22/932 | 26-02-2024
Renteroulette: gekibbel om een lening van de bv

Renteroulette: gekibbel om een lening van de bv

Een belastingplichtige heeft twee leningen afgesloten voor de aanschaf van een eigen woning. Eén van deze leningen is verstrekt door zijn eigen bv. Deze lening kent een rentepercentage van 9,4 en heeft een onbepaalde looptijd. Zowel de belastingplichtige als zijn fiscale partner hebben het recht om op elk gewenst moment extra aflossingen te doen. De inspecteur heeft de aangifte inkomstenbelasting van de belastingplichtige niet geaccepteerd, omdat hij van mening is dat de schuld aan de bv niet kwalificeert als een eigenwoningschuld. De inspecteur heeft het bezwaar van de belastingplichtige tegen de aanslag afgewezen, waarna de belastingplichtige in beroep ging bij de rechtbank.

De procedure bij de rechtbank draaide om de vragen of voldaan is aan de aflossingseis en of een rentepercentage van 9,4 als zakelijk beschouwd kan worden. De belastingplichtige betoogde dat het percentage zakelijk was, aangezien dit overeen zou komen met het percentage dat de ING-bank voor vergelijkbare leningen vroeg. Verder voerde de belastingplichtige aan, dat met zijn partner en de bv overeengekomen is dat de lening over een periode van 30 jaar lineair zou worden afgelost.

Volgens de rechtbank rust de bewijslast op de belastingplichtige. Dit betekent dat de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat sprake is van een eigenwoningschuld in de zin van de inkomstenbelasting. De rechtbank concludeert dat de belastingplichtige hierin niet is geslaagd. De lening is voor onbepaalde tijd aangegaan en de leningsovereenkomst bevat geen aflossingseis, maar biedt slechts de mogelijkheid tot aflossen. De lening heeft daardoor een looptijd van meer dan 360 maanden. Een in 2021 opgesteld addendum, dat verplicht tot lineair aflossen binnen een termijn die conform de wet is, kan de belastingplichtige niet redden, omdat dit addendum betrekking heeft op jaren vanaf het addendum en niet op de jaren waarop het geschil ziet.

Wat betreft het rentepercentage van 9,4 het volgende: ter onderbouwing verwees de belastingplichtige naar een webpagina van een drogisterij met rentetarieven voor doorlopende kredieten met een kredietlimiet van € 10.000. De rechtbank oordeelt dat de belastingplichtige hiermee niet heeft aangetoond dat het percentage zakelijk is. De rechtbank volgt het door de inspecteur gehanteerde percentage van 2,75 en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20242156, SGR 23/3572 | 14-02-2024
Hoe een foutje in een managementovereenkomst de inspecteur bijna in de kaart speelde

Hoe een foutje in een managementovereenkomst de inspecteur bijna in de kaart speelde

De inspecteur heeft aan een bv naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd vanwege vermeende privaatrechtelijke dienstbetrekkingen met twee bestuurders, die via een houdstermaatschappij werkzaamheden verrichtten voor de bv. Het bezwaar van de bv tegen de naheffingsaanslagen en de boetes is ongegrond verklaard. In beroep bij de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen verminderd, maar de boetebeschikking bleef staan. Hoger beroep bij het hof leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Bosch. Hoe oordeelde het hof in deze zaak?

Verzekeringsplicht voor bestuurders?

In geschil was of er verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen bestaat en of de twee bestuurders van de houdstermaatschappijen in fictieve dienstbetrekking tot de bv staan. Het antwoord hierop hangt af van de rechtsverhouding tussen partijen, met name of er sprake is van arbeidsovereenkomsten. De inspecteur voerde aan, dat beide houdstermaatschappijen slechts één werknemer hebben en dat de bedoeling was dat de werkzaamheden voor de bv uitsluitend door deze werknemers werden verricht, wat ook de praktijk was. Hij wees op een artikel in de managementovereenkomst dat sprak over een “arbeidsovereenkomst” en beschouwde de ontvangen managementvergoedingen daarom als loon. De inspecteur voerde verder aan, dat beide bestuurders onder gezag en toezicht van de algemene vergadering van aandeelhouders stonden.

Hof Den Bosch oordeelde echter dat de managementovereenkomst geen indicatie geeft van een arbeidsovereenkomst. Omdat de bestuurders een arbeidsovereenkomst met hun persoonlijke houdstermaatschappijen hadden, was geen sprake van fictieve dienstbetrekkingen met de bv.

Conclusie

Deze casus benadrukt de cruciale rol die juridische details kunnen spelen in belastingzaken. Een ogenschijnlijk onbelangrijk detail in de managementovereenkomst leidde bijna tot een aanzienlijke verandering in de uitkomst. Deze zaak laat zien hoe belangrijk het is om aandacht te besteden aan de formulering en inhoud van juridische documenten. Het is van belang om in een managementovereenkomst geen bepaling op te nemen over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd. Neem bij twijfel over de inhoud van de managementovereenkomst contact met ons op of laat een nieuwe overeenkomst opstellen.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20234168, 22/00415 | 12-12-2023
Opgave uitbetaalde bedragen aan derden bij toepassing verleggingsregeling btw

Opgave uitbetaalde bedragen aan derden bij toepassing verleggingsregeling btw

De Wet IB 2001 maakt het mogelijk om administratieplichtigen te verplichten om gegevens betreffende aan derden betaalde bedragen aan te leveren aan de Belastingdienst. Dat is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit IB. Inhoudingsplichtigen voor de loonheffing en collectieve beheersorganisaties zijn aangewezen om deze gegevens te verstrekken. Het aanleveren van deze gegevens dient jaarlijks voor 1 februari te gebeuren. De verplichting geldt uitsluitend voor aan natuurlijke personen betaalde bedragen. Niet aangeleverd hoeven te worden betalingen op basis van een factuur waarop een bedrag aan btw van meer dan € 0 is vermeld. In andere gevallen, dus als geen factuur is verzonden door de derde of als deze een factuur stuurt zonder btw, moeten de gegevens wel worden aangeleverd. Dat geldt ook voor facturen met daarop de melding “btw-verlegd”. Eerder nam de Belastingdienst het standpunt in dat die gevallen niet onder de meldingsplicht vielen.

Inmiddels is gebleken dat de Belastingdienst niet alleen een opgave wil ontvangen van de uitbetaalde bedragen op facturen met verlegde btw over 2023, maar ook over 2022. Voor het aanleveren van de gegevens over 2023 wil de Belastingdienst geen uitstel verlenen, ondanks het late tijdstip waarop de andere zienswijze bekend werd. De opgaven over 2023 moeten zo snel mogelijk worden gedaan. Over het aanleveren van gegevens over 2022 dienen inhoudingsplichtigen en collectieve beheersorganisaties contact op te nemen met de Belastingdienst.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 13-03-2024
Verdubbeling onroerendezaakbelasting: mag dit zomaar?

Verdubbeling onroerendezaakbelasting: mag dit zomaar?

De eigenaar van meerdere niet-woningen in Vlaardingen schrikt wanneer hij zijn jaarlijkse aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) bekijkt. De gemeente heeft de tarieven van de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021 verdubbeld. Mag dit zomaar? 

De situatie is als volgt: tot en met 2020 kende de gemeente Vlaardingen aparte tarieven voor de OZB voor de gebruiker en voor de eigenaar van andere panden dan woningen. Met ingang van 2021 wijzigde de gemeente haar beleid en schafte zij het tarief voor gebruik af, terwijl het tarief voor eigendom werd verdubbeld. De eigenaar van de panden was het daar niet mee eens en diende een bezwaarschrift en later een beroepschrift in. Hij stelde dat de tariefswijziging bedoeld was om leegstand (van voornamelijk winkels) tegen te gaan. Echter, volgens hem maakten winkels slechts een klein deel uit van het totale aantal niet-woningen, waardoor de verdubbeling haar doel miste. Bovendien voelde hij zich niet betrokken bij de besluitvorming.

De heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen verdedigde de tariefswijziging door te wijzen op de bevoegdheid van de gemeente om belastingverordeningen vast te stellen op grond van de Gemeentewet. Hij beweerde dat de rechter slechts terughoudend kan toetsen aan het verbod van onredelijke en willekeurige belastingheffing, aangezien er sinds 2008 geen wettelijke maximale tarieven voor de OZB meer bestaan. De heffingsambtenaar benadrukte dat de tariefswijziging noodzakelijk was, omdat de belastinginkomsten van niet-woninggebruikers onstabiel waren en de gemeente niet kon heffen op basis van gebruik bij leegstand.

De rechtbank oordeelde in het voordeel van de heffingsambtenaar, maar de eigenaar ging in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. Het hof stelde vast dat de verdubbeling op zichzelf niet in strijd was met wetten zoals de Gemeentewet. Toch bekritiseerde het hof de gemeente, omdat de gemeente geen rekening had gehouden met de nadelige financiële gevolgen voor de eigenaren van niet-woningen. Het hof vond dat de gemeente te ver was gegaan door het tarief te verhogen en het gebruikstarief af te schaffen zonder de belangen van de eigenaren mee te wegen. De drastische verhoging werd als onevenredig beschouwd door het hof. Het hof oordeelde dat de verdubbeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en met het verbod op willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het hof stond een verhoging van het tarief met drie procent toe en beval de aanslagen tot dat bedrag te verminderen.

Kortom: hoewel gemeenten de bevoegdheid hebben om belastingtarieven aan te passen, moeten zij daarbij wel rekening houden met de evenredigheid en de belangen van belastingplichtigen. In dit geval had de gemeente Vlaardingen niet voldoende rekening gehouden met de eigenaren van niet-woningen, wat leidde tot een succesvol beroep tegen de verdubbeling van de OZB-tarieven.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | BK-22/909 t/m BK-22/913, ECLINLGHDHA2024114 | 30-01-2024