aug 11, 2022 | Onroerende zaken
De waarde van onroerende zaken in Nederland wordt jaarlijks vastgesteld. Als peildatum voor de waarde geldt 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar. Dat is anders indien de onroerende zaak na de peildatum wordt gewijzigd of van bestemming verandert of een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een bijzondere omstandigheid. In dat geval wordt uitgegaan van de toestand op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
In een procedure over de WOZ-waarden van enkele winkelpanden was in geschil of de waardepeildatum verlegd diende te worden. De procedure betrof WOZ-beschikkingen van 2021, die uitgaan van de waarde op 1 januari 2020. De eigenaar van de winkelpanden meende dat in verband met de coronacrisis moest worden uitgegaan van de toestand op 1 januari 2021.
De coronacrisis en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen zouden invloed hebben gehad op de waarden van de onroerende zaken. De coronacrisis is wel een bijzondere omstandigheid, maar geen omstandigheid is die specifiek voor deze onroerende zaken geldt. Overigens volgt uit de wetsgeschiedenis dat overheidsmaatregelen, die de waarde kunnen beïnvloeden, geen grond zijn om de WOZ-waarde te bepalen per de toestandspeildatum in plaats van per de reguliere waardepeildatum. De rechtbank heeft het beroep van de eigenaar ongegrond verklaard.
Bron: Rechtbank Oost-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBOBR20222701, 21/2471, 22/513, 22/514, 22/515 en 22/516 | 30-06-2022
aug 11, 2022 | Formeel recht
De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat aangifte moet worden gedaan binnen een door de belastinginspecteur gestelde termijn. Een aangifte is tijdig ingediend als deze vóór het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. Wanneer de aangifte te laat wordt ingediend vormt dat een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd.
De inspecteur heeft een belastingplichtige een aanmaning gestuurd om aangifte inkomstenbelasting te doen. De in de aanmaning gestelde termijn liep af op 17 november 2017. De aangifte is door de belastingdienst geregistreerd als op 21 november 2017 ontvangen. Dat betekent dat de aangifte te laat is ingediend.
De Algemene wet bestuursrecht kent een gematigde verzendtheorie voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Deze theorie houdt in dat een bezwaar- of beroepschrift als tijdig ingediend wordt aangemerkt als het binnen zeven dagen na het verstrijken van de termijn is ontvangen en aannemelijk is dat het voor het verstrijken van de termijn is verstuurd. Deze bepaling is niet van toepassing op het indienen van een aangifte. Omdat de belastingplichtige de afwezigheid van alle schuld niet heeft gesteld en deze ook niet is gebleken, heeft de inspecteur hem terecht een verzuimboete opgelegd.
Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20221285, BK-21/00935 | 04-07-2022
aug 4, 2022 | Inkomstenbelasting
De staatssecretaris van Financiën heeft een aanvulling op het Besluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd. De aanvulling heeft betrekking op binnenlandse belastingplichtigen met buitenlandse bezittingen en schulden, die recht hebben op een voorkoming van dubbele belasting. De systematiek van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001) sluit niet volledig aan bij de berekeningswijze van het Besluit rechtsherstel box 3. De staatssecretaris heeft daarom in afwijking van het Bvdb 2001 het volgende goedgekeurd.
- De voorkomingsbreuk wordt vermenigvuldigd met de belasting die verschuldigd is over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
- Onder het forfaitaire rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland wordt verstaan het rendement van de buitenlandse bezittingen, verminderd met het rendement van de buitenlandse schulden. De verschillende rendementen worden bepaald met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
- Het noemerinkomen van de voorkomingsbreuk wordt bepaald op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
Deze goedkeuring geldt uitsluitend voor situaties waarin toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 resulteert in een verlaging van het voordeel uit sparen en beleggen.
Voor toepassing van deze goedkeuring hoeven belastingplichtigen, die daarvoor in aanmerking komen, geen verzoek in te dienen.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-199150, Staatscourant 2022, Nr. 20318 | 31-07-2022
aug 4, 2022 | Arbeidsrecht
De kantonrechter heeft een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst ingewilligd. Het verzoek was gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van de betreffende werkneemster. De werkneemster heeft meerdere keren geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken tijdens ziekte. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit weigeren een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor het spreekuur heeft de werkneemster het de bedrijfsarts onmogelijk gemaakt zich een oordeel te vormen over de vraag of de werkneemster als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is. Voor de werkgever was het daardoor sinds de ziekmelding niet mogelijk om te bepalen of de werkneemster recht had op loondoorbetaling.
Volgens de kantonrechter was het handelen van de werkneemster wel verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar. Dat betekent dat de werkneemster recht heeft op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt.
Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT20225771, 9721631 \ VZ VERZ 22-1960 | 09-06-2022
aug 4, 2022 | Successiewet
De Successiewet kent de volgende partnerregeling voor twee ongehuwde personen. Zij dienen gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting:
- beiden meerderjarig te zijn;
- op hetzelfde woonadres te zijn ingeschreven;
- een in een notarieel samenlevingscontract vastgelegde wederzijdse zorgverplichting te hebben;
- geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn; en
- niet met een ander aan de voorwaarden voor partnerschap te voldoen.
De voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven.
De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was hoe met deze uitzondering op de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract moet worden omgegaan.
Aan de eis dat de erfgenaam en de erflaatster gedurende ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres waren ingeschreven was voldaan. Toch paste de Belastingdienst de partnervrijstelling voor de erfbelasting niet toe, omdat in de periode van vijf jaar de erflaatster een andere partner had gehad, namelijk haar inmiddels overleden echtgenoot.
Volgens het hof was na het overlijden van de echtgenoot geen sprake meer van een zogenoemde meerrelatie. Vanaf dat moment konden enkel de erfgenaam en de erflaatster elkaars partners zijn. Het hof stelde vast dat aan alle voorwaarden is voldaan, behalve aan de voorwaarde van het samenlevingscontract. Door het voldoen aan de voorwaarde voor de uitzondering is dit tekort goedgemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de vijfjaarstermijn pas begint op het moment dat aan alle andere voorwaarden is voldaan. De wet bepaalt dat aan de voorwaarden moet worden voldaan gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden. Het hof is van oordeel dat de erfgenaam in deze situatie recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling.
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20225910, BK-ARN 21/00852 | 11-07-2022